Richie Sambora

Ooit was ik best gecharmeerd van Bon Jovi. Die eerste keer dat ik de band zag, eind 1984 in Zwolle, als support van het destijds ongeschminkte Kiss, was ik aardig onder de indruk. Een nog piepjonge band, boordevol energie en met catchy rocksongs als Runaway en Breakout. Daarna heb ik Bon Jovi lange tijd gevolgd, maar na Crush uit 2000 ben ik ze uit het oog verloren. Een ‘guilty pleasure’? Mwah, toch niet. Living On A Prayer blijft een partyrockklassieker, These Days is echt een mooi album en ballads als Bed Of Roses en Wanted Dead Or Alive zijn met al hun opgeklopte dramatiek wel hele goeie songs.

En dus was ik maar wat blij toen ik op 9 juni 1996 naar Enschede mocht om daar voorafgaande aan de Bon Jovi-show in park ’t Rutbeek twee leden van de band te interviewen voor het toenmalige rockmagazine WATT. Het ging om drummer Tico Torres en toetsenist David Bryan. Zeg maar de mindere goden in de band. Maar toch. Het was m’n eerste interview voor de WATT en meteen met niet maar zo een band. Ik vond het dus mooi. Bovendien, zo was mijn opdracht, ging ik met hen een ‘luistertest’ doen. Ik zou de mannen nummers van andere bands laten horen, vooral heavier en alternatiever dan Bon Jovi zelf. Torres en Bryan moesten dan daarover hun mening geven.

Enthousiast en vol van de welbekende gezonde spanning vertrok ik op een mooie voorjaarszondag naar ’t Rutbeek. De backstage was enorm. Niet dat ik er nog nooit één had gezien, maar dit was een meer een soort kantorenpark. Mijn hemel. Dat stond er dan allemaal voor één enkele show.
We moesten in die backstage-area door meerdere security’s. Waarna we uiteindelijk in het hermetisch afgesloten heilige der heiligen kwamen: de plek waar Bon Jovi verbleef, ieder bandlid in een eigen luxe cabin.
We waren die laatste, streng bewaakte afzetting nog niet gepasseerd of de in spijkerbroek en dito overhemd gestoken Richie Sambora kwam uit zijn verblijf naar buiten gerend. Ik stond oog in oog met de gitarist. “Hey, how are you doing? I feel great today!”, riep hij enthousiast, z’n armen wijd gespreid. Het beeld staat nog op m’n netvlies. Natuurlijk, ik weet best, Sambora is ook maar een gewoon mens, maar toch blijft het bijzonder, zo’n ‘rockster’ op een paar meter afstand.
Maar nog mooier was vervolgens de mededeling van de vrouwelijke tourmanager van Bon Jovi dat de planning van deze middag enigszins was omgegooid. Drummer Tico Torres had andere verplichtingen en ik kreeg, naast David Bryan, zowaar Richie Sambora als interviewpartner toebedeeld.
Dat was even een opsteker!

En zo zaten we een kwartiertje later met z’n drieën op een bankje op het grasveld in de zon, temidden van de Bon Jovi-cabins, Sambora, Bryan en ik. Laptop en smartphone bestonden nog niet, dus ik had een ghettoblaster met cassettespeler en volle batterijen bij me. Ik draaide voor de Bon Jovi-heren een cassettebandje met allerlei heavy muziek. Sepultura, Life of Agony, Therapy?, Gorefest en nog zo wat van die alternatieve bands. Maar ook AC/DC.
David Bryan was nogal op de achtergrond, hij lachte wel, maar zei niet veel. Dat kon ook niet, want Richie Sambora had het hoogste woord. Je kwam d’r niet tussendoor. Hij had met zijn ‘I feel great today’ kennelijk niets teveel gezegd.
De gitarist vermaakte zich opperbest met al die muziekjes. Over iedere band had hij wel iets te zeggen. En dat deed hij vol vuur. Hij headbangde op Roots Bloody Roots van Sepultura en imiteerde Angus Young toen ik ‘m Highway to Hell liet horen. AC/DC was z’n ultieme ‘partyband’, vertelde hij.
Jon Bon Jovi liep ondertussen een paar keer heen en weer over het veld, om weer snel in z’n cabin te verdwijnen. Ik keek met een schuin oog naar hem, maar de zanger had geen oog danwel oor voor het tafereel en de harde muziek daar midden op het grasveld. En Sambora babbelde ongestoord en vrolijk verder. Hij beweerde zelfs dat hij Nederlands’ toenmalige metaltrots Gorefest goed kende. Ik geloofde hem.

Na een goed half uur kwam de tourmanager vertellen dat het mooi was zo. We moesten de luistersesie maar eens afronden. En ze gaf Sambora en Bryan alvast de setlist voor de show van die avond.
‘Secret’, zei ze er streng bij.
Richie Sambora keek me ondertussen met een jongensachtige grijns aan. Hij kende die setlist inmiddels wel. Iedere avond dezelfde, waarschijnlijk. De tourmanager was nog niet verdwenen of hij vroeg me of ik de setlist wilde hebben. En hij zette er nog even z’n handtekening op en iets vriendelijks op, geheel in stijl van zijn goede humeur. David Bryan deed hetzelfde en vervolgens liep ik naar de cabin van drummer Tico Torres, die net een drankje uit z’n privékoelkast had ingeschonken. Ook hij signeerde het A4-tje.
Daarna had ik uiteraard graag even aangeklopt bij Jon Bon Jovi zelf. Of dat kon?, vroeg ik beleefd. “Nee, doe maar niet”, zei Sambora. “Ik ga wel even”. En verdomd, hij liep naar de cabin van de zanger en kwam terug met de laatste handtekening op de lijst. Een beetje zuinigjes in het midden, maar hé, hij stond erop! (Het polsbandje op de foto van de setlist is trouwens van een Bon Jovi-show een jaar eerder in Nijmegen).

Het is jammer dat Richie Sambora al een tijdje uit de band is. Bon Jovi zonder hem is toch een beetje als de Stones zonder Keith Richards. Hoe dan ook, bij mij kan Sambora na die bewuste dag in 1996 niet meer stuk. Het is nog altijd één van m’n leukste interviews ooit.
Maar het verhaal heeft inmiddels een extra aardig en toevallig tintje gekregen. Want op het moment ik daar middenin het grote heiligdom dat interview zat te doen, stonden mijn Veldman-maatjes Gerrit en Bennie op het grote podium van ’t Rutbeek te spelen met hun toenmalige band Sweet Jane, zo kwamen wij pas geleden tot de ontdekking. Sweet Jane was in 1996 namelijk één van de support acts van Bon Jovi tijdens de twee shows die de band in Nederland gaf.
We hebben elkaar daar in Enschede niet ontmoet, Gerrit en Bennie en ik. Maar ook zij hebben mooie verhalen over die dag, over hun optreden en over de backstage-privileges en -voorzieningen van een grote rockband.
Los van elkaar beleefden de brothers en ik een ‘finest moment’ daar op die mooie juni-dag in ’t Rutbeek, morgen precies 21 jaar geleden.
Bij Bon Jovi. Wie had dat gedacht.

Het kleedje van Opa

Afgelopen week niet alleen afscheid genomen van The Etta James Experience, maar ook van mijn drumkleed. Dat laatste lijkt een futiliteit. Maar dat is het niet. Het kleed, een oud Perzisch tapijtje, was namelijk ooit van mijn opa.

Jarenlang hebben we samen stad en land afgereisd. Het drumkleed en ik, bedoel ik dan. Het kleed lag achter in de auto of, als we wat langer op pad gingen, in de laadruimte van de bus. ’s Avonds op het podium zette ik het drumstel er weer bovenop, zodat alles op zijn plek bleef staan. En iedereen banjerde er overheen. Zeker als het podium aan de krappe kant was. Medemuzikanten, geluidsmensen en andere toevallige passanten. Zo’n beetje de hele Etta James Experience is er ongemerkt wel overheen gelopen. Maar ook Tony Spinner, die toch echt ook altijd z’n eigen Perzisch tapijtje bij zich had, stond vaak met zijn blote voeten op mijn kleed. Evenals Sonny, Leif, Rob, Gordon, Rory, Pascal, Dick, Michael, Marcel en al die andere (bas)gitaarjongens. En inmiddels staan er ook al heel wat voetafdrukken van The Veldman Brothers op.
Maar ja, er valt ook wel eens wat om. Bier, cola, koffie. En je doet een tapijt ook niet even in de wasmachine. Tijd dus voor een nieuwe drummat.

Maar deze dan? Bij het grof vuil? Ik kan het niet over m’n hart verkrijgen.

Mijn opa en oma woonden naast ons. Zo ging dat vroeger. Opa was een bijzondere man. Gemoedelijk, vriendelijk, altijd bezig. Altijd een overall aan en steevast een sigaret, pijp of – op zondag – een sigaar in de mond. Die stak hij allemaal aan met lucifers, het doosje zat ergens diep in zijn overall verborgen. Roken slecht? Niet voor opa. Of ‘Vader Jan’, zoals hij door iedereen genoemd werd.
Hij was kwiek en fit op zijn oude dag. Tot na z’n tachtigste ging hij nog naar gymnastiek, verzorgde hij oma, die slecht ter been was, en werkte hij in de schoenmakerij van mijn vader.
En ook bijzonder: iedere ochtend at hij spekpannekoek en dronk hij opgewarmde koffie van gisteren. Hij bakte een pannekoek voor zichzelf en als wij ’toevallig’ in de buurt waren ook eentje voor ons. Nooit meer zo’n goeie spekpannekoek gegeten als vroeger. Tegenwoordig heten ze trouwens pannenkoek. Dat smaakt per definitie al minder goed. Pannenkoek, pfff. Mijn opa had het niet eens kunnen uitspreken, zo netjes.
En trouwens, opgewarmde koffie is niet te drinken. Behalve toen.

En als ik dan in de schuur achter ons huis zat te repeteren en heel hard Gates Of Babylon en Kill The King van Rainbow meespeelde, kwam opa vaak even om de deur kijken. Als hij nog eens een bruiloftsfeest zou geven hoefde hij helemaal geen muziek in te huren, zei hij dan. Ik kon ook gewoon in m’n eentje op zijn feest spelen. Met m’n drumstel en speakers. Een paar feestliedjes erbij en het was mooi zat. Het was geen grapje. Hij meende het serieus.

Opa was ook zuinig. Gevolg van de oorlog waarschijnlijk. Iets weggooien was niet aan de orde. Dat betekende dus een zolder en een grote schuur bomvol rommel. Had je iets nodig, dan ging je automatisch naar opa. “Effe kieken”, zei hij dan en vervolgens stiefelde hij in zijn blauwe overall naar de schuur. Sjekkie of pijp in de mond. En verdomd, negen van de tien keer lag daar dat kistje, schapje of dingetje dat je helemaal net precies goed kon gebruiken. Ik blij, opa ook. “Ja jong, a-j wat bewaart dan he-j wat”, lachte hij dan. Het was zo’n beetje zijn lijfspreuk. En er was geen speld tussen te krijgen.

Zo ging dat ook ongeveer met mijn kleed. Altijd lag het bij mijn opa in de voorkamer, onder de tafel. Daaromheen zat oma in de hoge stoel, opa met een sigaar en een cognacje in de leunstoel en ik lag, al dan niet samen met zus en (toen nog) kleine broertje, op het bruinlederen tweezitsbankje paprika chips te eten en te kijken naar de kleuren-tv. Want opa was een van de eersten die zo’n televisie had. De afstandsbediening was beplakt met gekleurde stickers, opdat hij hem niet ondersteboven of achterstevoren zou vasthouden.

En het kleed lag daar gewoon te liggen. Al die jaren. Onopvallend. Niemand die kon vermoeden dat die Perzische tapijten ooit hip zouden worden onder muzikanten. The Black Crowes was geloof ik een van de eerste bands die het hun podium vol legde met Perzische kleedjes, veel andere bands en muzikanten volgden. Ik zag dat zelfs Eric Clapton op zijn 70e verjaardagconcert in de Royal Albert Hall op een mooi Perzisch tapijt stond. Opa had daar geen notie van. Die heeft zijn hele leven nooit van Eric Clapton gehoord.

Mijn opa is 30 jaar geleden naar een bejaardenhuis verhuisd, twee jaar later overleed hij. Het kleed kwam in eerste instantie terecht in de schuur. Bij al die andere rommel. Toen ik lang geleden op zoek ging naar een goed drumkleed, ging ik automatisch daar zoeken. Dit keer zonder opa. En daar lag ie, het Perzisch tapijtje. Als je iets nodig had, dan moest je naar opa. Zelfs toen hij er niet meer was.

Nu is het kleed overbodig geworden. Maar ik doe hem niet weg. Misschien als onze zoon Nuno straks in een band speelt, dat hij hem kan gebruiken. Of wie weet komt er ooit wel een drummende kleinzoon en gaat die over een jaar of 30 op tour. Als hij dan een drumkleedje zoekt, hoop ik dat hij naar zijn oude opa komt. Lopen we samen naar de schuur. Daar ligt er dan vast nog wel een.

Superfly

Er zijn van die telefoontjes die je nooit vergeet. Een grijze novemberdag was het, in 1998. Hoewel, grijs was het bij ons thuis allerminst. We waren net een paar weken ouders van de prachtigste dochter die je je kan bedenken, dus de stemming in huis was opperbest. Roze, zeg maar.
En toen rinkelde ineens de telefoon. Dat deden ze in die tijd nog. Ik zat boven op mijn werkkamer, waarschijnlijk een stukje te tikken voor de krant of een magazine.

Mijn Brummense muziekvriend annex toetsenist Cor Lievers aan de lijn. Die hadden telefoons toen nog.
‘Hé Cor!’ Na hem even te hebben bijgepraat over ons leven als kersverse ouders, kwam Cor met een prangende kwestie. Hij was dringend op zoek naar een nieuwe drummer voor zijn band Superfly.
‘Weet jij misschien iemand?’
En na een paar seconden stilte kwam een volgende vraag. Heel voorzichtig, ik hoor het nog: ‘Of is het misschien iets voor jou?’ 
De aarzeling snapte ik wel. Superfly was een allroundband. Feesten, partijen, kermissen, dancings, u kent het wel. Ook soms wel voor, zeg maar, nette gelegenheden. En ik was een rock- en bluesdrummer. Veel heavy rock nog in die tijd zelfs. ‘En veel te lang haar’, opperde ik. Maar dat maakte niet uit, zei Cor. Als het echt eens nodig mocht zijn, kon het altijd in een staart. Of in een knot, of onder de pet. Dat kwam allemaal wel goed..

Ik raakte langzaam enthousiast. Enige opwinding maakte zich van mij meester zelfs. Ik had Superfly vaak gezien. Ze hadden heel veel werk. Dat zou mijn prille freelance-bestaan als schrijver/muzikant – of vice versa – wel eens een enorme boost kunnen geven. Bovendien vond ik de band goed. Stoer zelfs. De sfeer van het vrije muzikantenleven, die altijd om Superfly hing, sprak mij enorm aan.
En dus antwoordde ik Cor dat ik zo één, twee, drie geen andere drummer wist. Hetgeen niet was gelogen. En dat het inderdaad misschien wel wat voor mij was.

Lang verhaal kort; ik deed auditie. Want vrienden of niet, Superfly bestond uit meer muzikanten dan Cor alleen en er waren inmiddels ook andere drummers in beeld. Maar ik werd het! En ik was als een kind zo blij.
Ik weet nog precies dat Cor kort daarna weer aan de telefoon hing, nu om de agenda voor 1999 met me door te nemen. Hij somde op, ik zat aan de andere kant van de lijn te noteren. Het was nog niet echt de tijd van de email. Laat staan van de app.
Het waren trouwens ook al niet meer de echte hoogtijdagen voor dit soort allroundbands, maar met bijna 100 optredens per jaar deed Superfly het nog heel prima. Dus ik zat m’n agenda flink vol te schrijven. Het was een lang en eenzijdig gesprek.

Ik herinner me ook nog dat er in die tijd een man van de verzekering over de vloer kwam. Om de arbeidsongeschiktheid, het pensioen en dat soort, volgens de verzekeringsman heel gewichtige zaken eens door te nemen. Wat ik nu precies deed, vroeg hij.
‘Ik ben muzikant’, zei ik. En overdreef niet. Gaaf gevoel was dat, zeg.

En daar gingen we, optreden met de nieuwe band. Vrijwel ieder weekend. Meestal twee keer, soms wel drie of vier avonden achter elkaar. Cor en ik woonden dichtbij elkaar, de andere bandleden verder weg. Dus wij reden samen in de witte Mercedes-bus met dat grote blauwe Superfly-logo erop. Die kwam dan meestal voorrijden bij mij in Zutphen. Cor pikte me op om vervolgens stad en land af te rijden. Van Groningen tot Den Haag, van Maastricht tot Den Helder. Met nu en dan een uitstapje naar Duitsland.

Vrij. Zoals een muzikant vrij kan zijn.
Dat waren we bij Superfly. We zaten in de bus, Cor en ik. Hij aan het stuur, ik ernaast. Vaak weer een verrassing waar we terecht zouden komen. Maar altijd genoeg te bespreken, overleggen of gewoon te kletsen. Niemand die ons wat deed of opdroeg. Ja, we moesten daar en daar spelen, tussen half negen en twaalf ofzo. En ons stinkende best doen, opdat andere zalen, feestvierders of evenementen ons ook zouden boeken. Maar verder bepaalden we zelf onze koers. En als muziek maken één van de liefste dingen is die je doet, dan is je best doen geen opgave. Dat doe je gewoon vanzelf. De zaal moest op zijn kop. Had het publiek het naar de zin, dan had de band dat ook.

‘Vind je het echt leuk’, vroegen mensen me wel eens en ze keken dan een beetje bezorgd. Want ja, nog niet zo lang geleden speelde ik Van Halen, AC/DC en Led Zeppelin. Nu stonden zelfs André Rieu, Carpenters en Sjeng an de Geng op de setlist. Maar hé, Superfly kon ook grooven en swingen. Soul, disco en funk. En aan het eind van de avond Anouk, De Dijk, Guns N’ Roses, Bon Jovi en Like The Way I Do of I’ve Got The Music In Me als afsluiter. Zo, wat zaten we dan lekker te spelen zeg!
En Superfly deed alles live. Niks geen tapes, sequencers, midi of hoe al die truckjes ook mogen heten. Wij speelden en zongen echt. Dat was misschien wel het mooiste. En het was één van de beste leerscholen die je je kan bedenken.

Twee en een half jaar heb ik het gedaan. Pakweg 250 keer op het podium gestaan met Cor en de andere Superflyers. Maar er kwamen andere dingen op mijn op pad, ook weer mooi en interessant, waardoor ik na enig wikken en wegen in 2001 afscheid heb genomen van de band.
Maar niet van Cor. Integendeel, ik denk dat we sindsdien een sterkere vriendschap hebben dan voor die tijd. Niet dat we de deur platlopen. Maar op z’n tijd drinken we samen koffie of een biertje. Pas geleden nog, hier in de tuin.
Dan filosoferen we over het leven, over ons gezamenlijke en nog altijd even vrije bestaan als freelance muzikant, muziekleraar en schrijver. En uiteindelijk gaat het ook altijd weer over Superfly. Een band en periode waar ik met een heel goed gevoel aan terugdenk.

Cheerz Cor!
En oh ja…., nog bedankt voor dat ene telefoontje!

 

Null – Null

Lang geleden, ik denk ergens begin 1973, bezocht ik als jong jochie met mijn ouders een radio-uitzending van KRO’s ‘Tussen twaalf en twee’. Midden op een maandagmiddag, live vanuit de studio in Hilversum. Vorige week kwam het hier in huis tijdens de koffie ineens ter sprake.
Het was een enorme belevenis daar in Hilversum, zo herinner ik me. Hans van Willigenburg als presentator, het grote KRO-huisorkest van Jo Budie, Kees Schilperoort die kwam opdraven voor z’n spelletje ‘Raden Maar’ – wie kent het nog? – en de nog vrij onbekende band Teach-In speelde er z’n eerste single Fly Away. Kort voor de uitzending zat de hele band aan het tafeltje achter ons in de KRO-kantine. Alleen dat al vond ik behoorlijk indrukwekkend.
Het mocht ook nog wat kosten toen, zo’n radioprogramma.

Maar bijna nog mooier dan die hele uitzending was dat we in de wandelgangen van de KRO-studio een wel heel bijzonder iemand tegen het lijf liepen: Frits van Turenhout. Een grote, imposante en wijze man. Hij zei maar zo ‘goedemorgen’ tegen ons. Ik vergeet het nooit.
Want dat was wat. Dé Frits van Turenhout. Na Joop den Uyl, Johan Cruijff en Jan Pelleboer in die dagen de belangrijkste man van het land. Iedere zondagmiddag om vijf uur, het kan ook half zes geweest zijn, bracht hij ons op de hoogte van het meest gewichtige nieuws van het weekend. De voetbaluitslagen.

Frits van Turenhout was zich ongetwijfeld zeer bewust van de enorme taak die op zijn schouders rustte, want in mijn herinnering was hij er altijd. Van Turenhout ging op zondag niet met zijn kinderen naar het strand of de dierentuin. En ook niet op bezoek bij zijn schoonmoeder. Nee, het landsbelang ging voor. En dus zat hij zondagmiddag in de studio, plechtig de uitslagen van het betaalde voetbal voor te lezen. Op televisie.
En wij zaten in spanning voor de buis. Want had je niet toevallig die middag de radio aan gehad, dan was er geen enkele andere manier om achter de uitslagen te komen, dan te wachten op de uitzending met Frits van Turenhout. Het is toch niet meer voor te stellen tegenwoordig.
Die uitzending was nog best een hele zit trouwens, want Van Turenhout las niet alleen de uitslagen van de eredivisie, maar ook die van de eerste én tweede divisie. En aansluitend deed hij bovendien nog de kruisjes van de Toto. We namen er nog net geen chips en cola bij.

Daar ging hij dan:
Ajax – Holland Sport 5-1
FC Amsterdam – Feyenoord 2-4
Telstar – Sparta 3-2
en dan kwam die:
PSV – FC Twente null – null

Want, 50plussers weten het nog wel, niemand die zo prachtig mooi ‘null – null’ kon uitspreken als Frits van Turenhout. Hoe meer null – null, hoe leuker de uitzending. Eigenlijk hoopten we met z’n allen altijd dat er nooit gescoord werd in de eredivisie. Dat alle wedstrijden in null – null eindigden. Maar ja, wie werd er dan kampioen? Had je dat weer.

En als Frits van Turenhout op de zondagmiddag rond vijf over vijf had gesproken, dan kwam er rust over het land. We waren blij, tevreden of diep teleurgesteld, maar we wisten allemaal waar we aan toe waren.
Niks geen drukte en – anoniem – geklaag en gescheld nadien op sociale media. Over die Van Turenhout die wel heel ongeloofwaardige uitslagen had voorgelezen. Die daar trouwens ook alleen maar voor z’n eigen belang zat. En eigenlijk maar een grote zakkenvuller en bedrieger was. Of boze blonde politici die op Twitter riepen dat die Van Turenhout knettergek was en dat het hoog tijd werd voor een referendum over de voetbaluitslagen. Het volk moest spreken, verkondigde hij, die ondertussen als een dictator over zijn eigen partij regeerde. Wat dan ook nogal gek was.

Nee, niets van dat alles op internet. Niemand had zelfs maar enig benul dat er ooit zoiets als ‘online’ zou bestaan. Wat Frits van Turenhout zei, dat was simpelweg waar. Zijn autoriteit was onkreukbaar. ’s Avonds om zeven uur konden we dat met eigen ogen controleren als we met het bord patat op schoot naar de samenvattingen op Studio Sport keken en PSV tegen Twente inderdaad in een saaie null – null zagen eindigen.

Hoe anders is het nu. We kunnen op onze telefoon de goals al bijna terugzien voordat ze gescoord zijn. Dat lukt op mijn telefoon dan weer niet zo best, daarvoor is die ondertussen alweer te traag en ouderwets. Maar ook ik zit constant op Teletekst te kijken hoe mijn club het doet, als ik er niet bij kan zijn. 
Alle actuele informatie bij de hand. We kunnen niet meer zonder. Anders zijn we niet meer van deze tijd. En worden we ongelukkig. Ik weet het niet.

Soms denk ik terug aan toen. Dat er een man van het statuur van Frits van Turenhout opstaat, die dan een schakelaar omzet waardoor dat complete internet een hele zondag lang niet werkt. Dat dan we weer vol spanning om vijf uur voor de televisie zitten, omdat we geen idee hebben van de uitslagen. Dat we ook weer vol opwinding een live-radiouitzending bijwonen, onze ogen uitkijken en geen enkele foto hebben gemaakt. De beelden staan gewoon voor altijd op ons netvlies. En dat we dan vervolgens flink gaan sparen voor de single van Teach-In.

Ik ga ‘m denk ik nog eens draaien. En daarna zoek ik, als Van Turenhout het internet weer heeft aangezet, op Spotify naar het onverminderd actuele Het Dorp van Wim Sonneveld. En misschien ook nog wel naar dat best fijne nummer van Peter Koelewijn:
Je wordt ouder Papa.

Alter Bridge

Vanochtend in alle vroegte (10 uur is althans voor rock ’n roll zo’n beetje het krieken van de dag) in hartje Amsterdam een mooie ontmoeting gehad met Myles Kennedy, zanger van Alter Bridge en ook in de band van Slash. 
Ruim tien jaar geleden mocht ik hem ook al interviewen, toen ook in Amsterdam. Hij kon zich dat niet meer precies herinneren. Ik wel. Myles was destijds voor het eerst in Europa en hier nog vrij onbekend. Hij oogde zelfs nog wat bleu. Diezelfde avond gaf hij met Alter Bridge zijn eerste Europese show, in de Melkweg. Het werd een gedenkwaardige avond. Want wat een zanger, wat een band en wat een energie, die avond in de Melkweg! Dat bijzondere Europese debuut kon Myles zich nog wel heel goed herinneren.
Inmiddels is hij uitgegroeid tot een meer dan gerespecteerd zanger, die ook nog eens een heel aardig deuntje gitaar speelt. Maar nog steeds even bescheiden en vriendelijk. Weinig praatjes, veel passie. Aimabel zou ik haast willen zeggen. Zelfs met zijn zwarte ‘rockstar’-look….  
Boeiend interview was het.