Drumconcert

Het was, zeg maar, zo’n dag ‘die je wist dat zou komen’. Waar we met z’n allen lang naar toe hadden gewerkt en geleefd. Heel erg naar uitkeken, maar ook best spannend.
Weliswaar was het de vierde keer dat ik een concert organiseerde voor mijn drumleerlingen, maar voorgaande keren deed ik dat samen met vrienden Maartje en Frank van Muziek op Venhorst en hun zang- en gitaarleerlingen. En kon ik wat betreft de presentatie lekker op Maartje leunen. Die draait daar haar hand niet voor om.
Die eerste drie keer met echt heel veel plezier gedaan. Maar dit jaar wilde ik het anders. Een echt ‘drumconcert’ waar het vooral en allereerst om de drummers draait. Waar we drumsolo’s en drumduels kunnen doen, waar ik helemaal zelf de regie heb.
En…. wat ik dan dus ook zelf moet presenteren.

Stond ik daar afgelopen zondagmiddag op het podium van NR.2 in Vorden met een microfoon voor m’n snuffert. Ik kan me niet herinneren dat ik in de 38 jaar dat ik met bands op het podium sta ooit iets heb aangekondigd.
Ik sta trouwens helemaal niet, maar zit altijd op een podium. Lekker een beetje achteraan. Wat verscholen achter bekkens, trommels en meestal ook achter Gerrit, onze gitarist/zanger. Hoewel die op kleinere podia of in kroegen ook vaak naast me staat.
Drummers vinden dat fijn, beetje in de luwte hun ding doen. Althans, veel drummers. Niet Lars Ulrich of Mike Portnoy.

Maar ik vond dat ik het zelf moest doen, de aankondiging van mijn eigen drumconcert en van mijn eigen leerlingen. Alhoewel, ik had wel wat alternatieven in mijn hoofd, maar in mijn omgeving werd benadrukt dat die allemaal minder goed waren. Veel minder goed. Slecht zelfs. Want niemand toch die mijn eigen drummers beter kent dan ikzelf!?
Ja, daar had ik weinig zinnigs tegen in te brengen.

De zaterdagnacht ervoor, in de auto terug van een fijne Veldman Brothers-gig op een riviercruiser, had ik alle tijd om een goeie openingsspeech te bedenken. Maar ja. Als het moment die je wist dat zou komen eenmaal echt is aangebroken en je staat daar, dan is de hele speech ergens naar de grijze achtergrond verdwenen.
Dus ik heb inderdaad iets gezegd van welkom en over drummers die normaalgesproken het liefst een beetje achteraan op hun drumkruk zitten en we zijn begonnen. Lenny Kravitz’ Always On The Run had ik als opener gepland. Omdat Tije dat lekker drumt, de band het idem speelt en het gewoon direct een fijne binnenkomer is. En dat was het! Het ging goed, de sfeer zat er meteen goed in, daar in die warme, maar sfeervolle muziekruimte van NR.2. Het ijs was gebroken, de spanning van de middag en het presenteren was eraf.

Bij mij dan. Sommige drummers waren nog best nerveus, maar dat hoort erbij. En wat deden ze het goed. Allemaal! Sommige stegen zelfs boven zichzelf uit in hun liedjes of drumsolo’s. En oh ja, er ging ook wel eens wat fout. Ook in de band, toch allemaal muzikanten die wel wat gewend zijn. Maar zonder foutjes geen live-concert. Het hoort erbij. We zijn mensen, geen machines. En bovendien, in het publiek had toch bijna niemand het in de gaten. Zo gaat dat met foutjes.

We hadden het met z’n allen naar de zin. En dat was precies het doel van deze middag. Natuurlijk hebben we hard gewerkt en geoefend om een goed optreden neer te zetten. Maar ook en vooral ging het om de lol en het plezier van het spelen met een echte band. De sfeer rond een optreden. Op een mooi podium, voor een best groot publiek.
En dan met z’n allen op datzelfde het podium het drumconcert samen afsluiten met veel trommels, emmers en andere slaginstrumenten: We Will Rock You!

Veel leuke reacties gehad naderhand. Zelfs nog wat presentjes (de spekjes zijn al bijna op; het bier volgt zsm). Stan’s moeder appte dat Stan zondagmiddag het podiumvirus heeft opgelopen. Hem een beetje kennende raakt die het nooit meer kwijt. En Stan is vast niet de enige die is besmet.
Alleen dat al maakt het alle moeite waard!

Mehlsack

En dan heb je zo’n avond dat alles op zijn plek valt. Dinsdag was dat. In Emmerdingen, in de Mehlsack. De naam van de club deed nog niet direct het beste vermoeden. Maar schijn bedriegt soms.

Als muzikant krijg je er een neus voor. Bij binnenkomst in een zaal of kroeg heb je vaak al een gevoel wat voor een soort avond het zal gaan worden. Meestal klopt het.
In alle drie Duitse clubs waar we deze week speelden voelde het direct goed en werden het vervolgens ook bijzonder fijne gigs. Wat dat betreft een geslaagd tripje dus. Maar de Mehlsack stak er net even bovenuit.

Beetje donkere, rommelige ruimte, in de kelder van een statig geel pand, net buiten het stadje. Grote bar, veel bieren, lage en hoge tafeltjes, wat pilaren en linke afstapjes. Maar gezellig.
Beheerder/soundman Max, een klein gezet mannetje met een kaal hoofd, begroette ons enthousiast. Vrolijk, hij had er zin in. Hielp ons met uitladen. Dat was fijn, want een kelder betekent een trappetje. Maar zelfs dat stoorde niet eens.

Terwijl wij aan het opbouwen waren, drentelde Max rond in het zaaltje. Zette tafels en stoelen goed, rommelde wat met monitoren en microfoons en toen we eenmaal aan het soundchecken waren fleurde hij helemaal op.
Wij waren nog bang dat het veel te hard ging. Want een kelder is steen. Hard en kil. Maar eigenlijk klonk het al gelijk best lekker op het podium. Het grote gordijn erachter hielp.
Hoe het in de zaal klonk?
‘Zoeper’, zei Max.
‘De mensen hier houden van blues. Én van elektrische gitaren’, voegde hij er aan toe.
Dat beloofde al wat.

Max tapte vervolgens een paar grote Weissbieren – over zoeper gesproken – en overhandigde ons de menu’s van de Emmendingse pizzabakker.
‘Pizza, salade, kies maar.’
‘Allebei misschien….?’
‘Ook goed!’
Eigenlijk teveel, maar het smaakte meer dan prima.

Stipt om kwart voor negen kondigde Max ons aan. Want je bent tenslotte wel in Duitsland en daar is kwart voor negen kwart voor negen. En niet ‘begin maar een half uurtje later’.

De Mehlsack was gezellig vol. Ik schat dat er een 150 man in past. Er was de helft. Vooraan gezeten op stoelen aan tafeltjes, achteraan staan en hangen aan hoge tafels. Niet al teveel mensen dus, maar de Veldman Brothers zijn nog niet wereldberoemd in het Schwarzwald. En je moet ergens beginnen.

Maar bovendien, niemand die er om maalde. Want hoe mooi is het als al die 75 mensen, zowel voor het podium als achterin aan de hangtafels, vanaf de eerste tonen van Brothers Groove meegaan met de band. Dat vervolgens 2,5 uur lang blijven doen en dan ook nog uit volle borst ‘Zugabe’ roepen.
Zelfs die twee wel erg oude mannetjes. Aan het begin zaten ze keurig aan het tafeltje links voor het podium, allebei met een grote pot bier voor zich. Maar al na het eerste nummer vluchtten ze ineens weg. Naar huis, dacht ik. Want wat moeten die mannen hier op die leeftijd? Maar nee, al snel ontwaarde ik de mannetjes achterin het zaaltje. Een soort van dansend. Bewegend in ieder geval. De grote bier in de hand.

Zo ging dat in de Mehlsack. Het publiek kreeg energie van ons, wij van hen. En dat in het kwadraat. Dan gaat alles bijna vanzelf, krijg je vleugels. En speel je op je best. Groove, swing, dynamiek. Met power, maar ook fluisterzacht. Zachter nog.
Last van kletsend publiek? In Duitsland bestaat dat probleem niet. Daar komen de mensen voor de band. En niet om gezellig de laatste actualiteiten door te spreken tijdens die gevoelige ballad of slowblues.
Geweldig dat je mensen zo kan pakken met je eigen songs. Dan speel je twee lange sets, maar heb je alle energie om er nog eentje achteraan te spelen. En het had me niet verbaasd als het publiek dat ook best had gevonden. Maar nu namen veel mensen een cd mee naar huis. Sommigen zelfs drie. Das ook leuk.

We pakten in en gaven Max een hand. Hij had ook een mooie avond gehad. De drie kwartier terug in de bus naar het hotel waren we opgetogen.
Eenmaal terug in ons gemoedelijke Gasthaus in Müllheim, liet ik de avond nog eens rustig passeren. Normaal doe ik dat met kamergenoot Fred. Maar hier hebben we allemaal een eigen kamer. Dus douchen wanneer je wilt en lekker zelf bepalen welke tv-zender je kijkt. Das best fijn, maar tegelijk een stuk minder gezellig.
Niet met Fred napraten dus. Het was ook al veel te laat. Dan nog maar even schrijven. En zo gedachten op digitaal papier vastleggen.

Want soms vraag je je wel eens af waarvoor je het allemaal doet. Spelen in een drukke band. Altijd maar weer weg. Afgelopen maandag zeven uur in de bus voor een paar optredens onderin Duitsland.
Natuurlijk is het de bandromantiek. Met je vrienden onderweg. Koffie bij de benzinepomp. Lol, veel muziek luisteren, nog meer er over praten. Maar ook serieuze gesprekken. Hotel, ontbijt, sightseeing, biertje. Het is allemaal onverminderd bijzonder.
Maar uiteindelijk gaat het om die paar uurtjes samen op de bühne. Die zijn bijna altijd leuk, mooi of heel mooi.
En dit keer klopte het helemaal. Op een doordeweekse dinsdagavond in Duitsland. In een Mehlsack. Wie had dat kunnen denken.

Ozzy

Teruggevonden op YouTube, een item voor het Top 2000-journaal over Ozzy Osbourne en Paranoid. Dat journaal bestaat inmiddels niet meer. Wegbezuinigd, denk ik. Maar tot vier jaar geleden werden er nog filmpjes gemaakt over liedjes uit de Top 2000. Zat je op Cultura24 een beetje naar dat Top 2000-café te kijken, kwamen er ieder uur tijdens het reclame- en nieuwsblok leuke items over oude hits voorbij.
In 2012 mocht ik er aan twee meewerken. Eentje over het nummer Fox On The Run van mijn jeugdhelden The Sweet en de ander over mijn interview in 2002 met Ozzy Osbourne, bij hem thuis.
Het filmpje over The Sweet lijkt om de één of andere reden verdwenen van YouTube, die over Ozzy is er nog. Opgenomen in mijn nog FB-loze leven, precies vier jaar geleden in Hilversum.

Er zit nog wel een leuk verhaal aan die trip in mei 2002 naar huize Osbourne, in Beaconsfield, even ten noordwesten van Londen. Want het was helemaal niet de bedoeling dat Ozzy ons daar zou ontvangen. We waren die ochtend in alle vroegte met z’n drieën vanuit Nederland naar Londen gevlogen. Mijn collega’s waren van, ik dacht, Aardschok en Oor. Ik was daar namens de GPD, toenmalig persbureau voor de regionale dagbladen.
Ozzy zou interviews doen ergens in een Londens hotel. Maar toen wij met z’n drieën op weg waren daarheen, kwam er een telefoontje van de platenmaatschappij: Ozzy was niet helemaal fit en had besloten de interviews bij hem thuis te doen. Bij het hotel stond een taxi klaar om ons naar Beaconsfield te brengen.
Nou, dat was opwindend nieuws, kan ik zeggen. De hele planning liep hierdoor wel aardig uit de hand, maar hé, thuis bij Ozzy Osbourne. Dat gebeurt je niet iedere dag.

Het was een hele belevenis toen we met de taxi door de toegangspoort het landgoed opreden en daar die enorme villa, die we kenden uit de MTV-serie The Osbournes, opdoemde. Een drukte van belang was het er. Mensen van de platenmaatschappij, journalisten uit andere landen die voor ons aan de beurt waren geweest, een filmploeg van MTV buiten in de tuin – nou ja, het was meer een park – en weet ik veel wat al die andere mensen daar deden. Sharon Osbourne liep vriendelijk doch streng de boel in goede banen te leiden.
Klein nadeel was dat omwille van de krappe tijd de interviews werden gecombineerd. Ik samen met de jongen van Aardschok, we kregen een half uurtje. Nou prima.

Daar zat ie, in z’n trainingspak op de bank in de sjieke woonkamer, temidden van alle hectiek die volledig aan hem voorbij leek te gaan. Of hij was niet anders gewend. Wij namen plaats tegenover hem, ieder op een riante stoel. Ozzy sprak zoals we dat van hem kennen. Enigszins hakkelend en stotterend. Niet gespeeld, maar helemaal zichzelf, volgens mij. Ik had hem een paar jaar daarvoor al eens gesproken in het Amstel Hotel, toen was hij redelijk van de wereld. Hij had toen werkelijk geen idee of hij in Amsterdam of Melbourne zat. Of dat het ochtend of avond was. Ik vond hem toen een soort van aandoenlijk. Nu was hij goed bij de les. Eerlijk en authentiek.

Na afloop van het interview was er nog één grote vraag: hoe konden wij in hemelsnaam nog op tijd onze vlucht terug halen. Maar Sharon gaf één van de assistenten opdracht ons als een haas naar het vliegveld te rijden. Wat de man vervolgens inderdaad ook deed. Poeh. Het was me het ritje wel. Maar we waren op tijd. Een bijzondere dag was het!
Trouwens Paranoid stond vier jaar geleden op nummer 88. Nu op 113. Dat is redelijk steady. Ozzy’s No More Tears staat op 1100. Maar verder geen Black Sabbath en Ozzy Osbourne in de lijst. Da’s toch wel wat karig voor zo’n invloedrijke band…

Piepjongst

Blues vooral voor ouderen? Tja, de meeste bluesliefhebbers hebben de middelbare school allang achter zich gelaten. Dat valt niet te ontkennen. Maar gelukkig duiken er her en der ook steeds weer jeugdige bluesfans op. Zo opent de splinternieuwe, jonge band No King volgende week vrijdag in De Pol in Diepenheim de bluesavond, waar ook wij met The Veldman Brothers zullen aantreden. En afgelopen zaterdag werd Yumbo Blues in Bunnik georganiseerd door de piepjonge bluesfanaat Tom.

Het was niet alleen opmerkelijk dat Tom pas 15 jaar oud is, maar ook dat Yumbo anderzijds nog echt zo’n oude jeugdsoos-uitstraling heeft. Dat zie je niet veel meer. Yumbo bestaat al een jaartje of 45 en de leeftijd van de doorsnee bezoeker is daar zo’n beetje gelijk mee opgegaan, zo vertelde één van de oudgedienden me zaterdag. Jonge aanwas is er weinig, feestjes van kersverse vijftigers des te meer. Maar gezellig was het er. En de tent draait, zo begreep ik, prima. Zonder een stuiver subsidie!

Tom viel qua leeftijd dus ietwat uit de toon, zaterdagavond,. Maar niet qua muzikale smaak. Hij kent zijn klassiekers. Robert Johnson, Howlin’ Wolf, Elmore James….. Je maakt hem niks wijs. Blues is z’n passie, vooral oude. Z’n platenkast, thuis in Utrecht, staat er vol mee, vertelde hij me. En op de allereerste bluesavond die hij in Yumbo mocht organiseren wilde hij The Veldman Brothers hebben. Hij vond het een eer dat we kwamen. Ik zou het willen omdraaien: wij vonden het een eer dat hij uitgerekend ons wilde hebben.

Nadat we met z’n allen hadden geposeerd voor de camera, op de vintage en perfect in de oude jeugdsoos-sfeer passende bank, kwam ik met Tom in gesprek. Op diezelfde bank. We hadden het over (oude) blues, classic rock, Joe Bonamassa, dat soort dingen.
Of hij misschien ook op Facebook zat? Konden we vrienden worden. Domme vraag was dat.
Ik checkte zijn FB-pagina en zag allemaal voetballogo’s bij zijn favorieten staan. Uiteraard ook die van FC Utrecht.
“Hé, ben je Utrecht-supporter?”
Nog dommere vraag.
“Natuurlijk.”

En het gesprek kwam als vanzelf op voetbal. Hij vertelde over zijn club, ik over de mijne.
Of hij altijd baalde als FC Utrecht verloor?
“Ja, een half uurtje wel”, zei Tom. “Maar dan ben ik het wel weer kwijt.”
“Dat heb ik inmiddels ook wel geleerd”, glimlachte ik. Anders heb je als Graafschap-supporter namelijk weinig leuke weekenden tegenwoordig.

We babbelden wat verder. Over school, zijn interesse in het vak geschiedenis, over de mooie stad Utrecht en uiteindelijk natuurlijk toch weer over muziek. Ik keek nog even op Teletekst.
“Hé, FC Utrecht speelt zo direct bij Sparta, net als wij beginnen met ons optreden”, zag ik.
“Ja, weet ik”, zei Tom. Maar vanavond stond voor hem in het teken van de blues. Niet zozeer van voetbal.
En het werd een hele geslaagde bluesavond. Lekker gespeeld, goeie sfeer, wij hadden het bijzonder naar de zin.
Toen we tegen middernacht de laatste toegift hadden gespeeld, checkte ik op de telefoon nog snel even de voetbaluitslagen. FC Utrecht had in de laatste minuut de winnende goal gescoord. Ik was er blij om, merkte ik. Voor het eerst in mijn leven was ik zowaar even voor FC Utrecht. Nou ja, eigenlijk was ik vooral blij voor Tom, dat zijn club had gewonnen.
Hij had ons, met al zijn jeugdig enthousiasme, een fijne avond bezorgd. Wij hem volgens mij ook. Eén van de piepjongste en fanatiekste bluesfans die ik ooit heb ontmoet.

Jan

Er zijn van die mensen die je telkens weer tegenkomt, als je veel met je bandje op pad bent. Jan is er zo eentje. En tegelijk niet zo maar eentje. Jan en ik zijn namelijk ongeveer tegelijk begonnen in de muziekwereld. We hebben een geschiedenis samen, om het maar eens plechtig te zeggen. Jan zag mij opgroeien als drummer. Ik hem als geluidstechinicus. Techneut, zegt hij zelf. Het is altijd mooi om Jan weer te ontmoeten. Leuk ook. Ben je in ieder geval weer op de hoogte van de laatste moppen. En als het klikt, staat ie altijd voor je klaar. Al meer dan 35 jaar.

Terug dus naar begin jaren tachtig. Ik speelde in m’n eerste bandjes, Jan deed zijn eerste pogingen om van al die herrie een enigszins fatsoenlijk geluid te brouwen. Hij was als techneut nauw betrokken bij mijn eerste band Blackbury Accident, maar we trokken pas echt intensief samen op toen ik begin jaren tachtig drummer werd in Charley’s Bluesbreakers. Toen al een bluesband ja, waar we – Karel (Charley), Henk-Jan, Ruud, Harm en later nog Marieke – toch zeker een jaar of vijftien mee hebben gespeeld. In de jaren tachtig een tijdlang zelfs behoorlijk intensief. Later veranderden we naam trouwens in simpelweg Charley’s Bluesband. De Bluesbreakers waren tenslotte van John Mayall. Niet van Charley. Eerlijk is eerlijk.

Jan was onze vaste technicus. Hij deed het geluid en meestal speelden we ook over zijn PA of, in kroegen, zijn zangset. Dat betekende dat Jan dus altijd reed. In het prille begin met een witte Ford Transit, die hij liefdevol de ‘Mekka’ had gedoopt. Later kwam er een rode Mercedes Diesel. Veel meer ruimte, niet alleen achterin, maar ook in de cabine.
Jan woonde ongeveer bij mij om de hoek, ik reed met hem mee in de bus. Dat had een groot voordeel. Ik kon altijd een biertje drinken. Hetgeen in die dagen nog enthousiast gebeurde. Maar er stond ook iets tegenover. Ik hielp Jan altijd met uitladen en opbouwen van het geluid. Als de rest van de band binnenkwam stonden PA of zangset en backline vaak al klaar.

Samen doorkruisten Jan en ik bijna het hele land. In het westen kwamen we om de een of andere reden maar sporadisch, maar we reden net zo makkelijk naar Limburg als naar Friesland. Stoer was die keer dat we ’s avonds in Eindhoven speelden en de volgende ochtend al weer vroeg rchting het Oerol festival op Terschelling moesten. Met de hele band op de boot, net een soort toernee.
Je leert elkaar aardig kennen als je veel samen bent. Met Jan was het altijd gemoedelijk. We kletsten veel over bands, over optredens, over muziek. We namen de meest actuele moppen door, draaiden wat muziek, stopten bij de benzinepomp voor – ik denk – cola en winegums en hadden er altijd zin in.
Toch was Jan ook wel eens eigenwijs en nukkig. Onderweg eigenlijk nooit, maar eenmaal ter plekke waren er er wel eens zaken slechte geregeld of het gebeurde niet zoals Jan het graag wilde.
“Ik pak het spul weer in en ga noar huus”, bromde hij dan wel eens. Het gezicht op onweer.
De eerste keer schrok ik daar van.
“Dat kunnen we niet maken, Jan”, zei ik nog. Maar de volgende keer wist ik het. Gewoon even laten uitrazen. Het komt wel weer goed. Dat kwam het meestal ook. De ene keer beter dan de andere keer, maar optredens met de Bluesbreakers waren bijna altijd leuk en gezellig.
En als hij me dan diep in de nacht weer precies bij mijn voordeur afleverde, sprak ik steevast dezelfde woorden: ‘Bedankt Jan. Het was me weer een waar genoegen.”

Door de jaren bleven onze wegen kruisen. Jan was geluidsman bij Poundcake, hij kwam zo nu en dan buurten bij Superfly en bij de reünie, eind 2014, van Blackbury Acccident was het geen enkele discussie wie daar het geluid zou moeten doen: Jan.

Gisteren moest ik naar Ter Idzard in Friesland. Invallen bij Old Ni-js. En wie is er sinds een tijdje de vaste technicus bij die Achterhoekse band? Juist ja!
Nu woon ik al meer dan 25 jaar niet meer bij Jan om de hoek, maar nog altijd wel dicht in de buurt. Dus gisteren kwam hij me weer eens ophalen. Net als toen. Vijf voor drie stond hij, samen met Rens, bij mij voor de deur. Want als Jan zegt dat hij zo tussen drie uur en kwart over drie komt, dan weet je dat je om vijf voor drie klaar moet staan.
Daar gingen we weer, samen in de bus. Dubbele cabina tegenwoordig. Jan en Rens voorin, ik achterin. We hadden het over muziek en vroeger, Jan vroeg zich af hoeveel kilometers we in hemelsnaam al samen onderweg waren geweest. Geen idee Jan. Veel.

Ruim voor vijf uur kwamen we aan bij het Dorpshuis in Ter Idzard. De organisatoren van het concert keken verbaasd op. “Jullie zouden toch pas om zeven uur hier zijn?”. Zij kenden Jan nog niet.
We hadden dus tijd zat en dat was heerlijk relaxed. Kop koffie, podium inspecteren, de hele handel eens uitpakken en opbouwen. Jan had de eerste stekker nog nog nauwelijks in het stopcontact of de stroom viel uit. Dat gebeurde vervolgens nog een paar maal. Mijn gedachten gingen terug naar vroeger. Straks bromt Jan weer dat ie het spul inpakt als het zo doorgaat. Maar nee, niks van dat. Iedereen bleef kalm, Jan vooral
“Weet je Han”, zei hij toen de problemen waren opgelost. “Ik maak me tegenwoordig niet meer zo druk.”
Dat had ik al gemerkt.

Ik begon me trouwens zo zoetjesaan wel ergens anders zorgen over te maken. Ik had nog geen mop gehoord. Dus daar op een goed moment maar eens bij Jan naar geïnformeerd. Ha, het was alsof ik een kwartje in de automaat gooide. Jan’s ogen begonnen te glimmen en binnen de korste keren had hij er vier verteld. Die ene over boerenknecht Geert en zijn Zundapp was de mooiste. Ik kende hem al. Jan ook. Maar we hadden er enorm lol om.
Ik heb trouwens even zitten rekenen. Pakweg 35 jaar onderweg met de PA, stel twee keer per week. Dat is honderd keer per jaar, oftewel 3500 keer al die jaren. En dan iedere avond drie nieuwe moppen. Dat zijn er bij elkaar zo’n tienduizend. Het zou een aardig boekwerk zijn.

Het was een geslaagde avond met Old Ni-js. Relaxed, prima verzorgd, lekker gespeeld, volle zaal. Jan was in zijn nopjes met het zaalgeluid en ik met de sound op het podium. In de bus terug naar huis, Rens nu achter het stuur, Jan ernaast, bespraken we de avond. Maar na Zwolle werd het stiller. We waren voldaan, maar ook moe. En Jan moest de vogende ochtend om half negen alweer naar een nieuwe klus. Altijd op pad met dat geluid. Nog steeds.
Rond half drie nachts werd ik voor de deur afgezet. Drumkit uitgeladen en de jongens welterusten gewenst. En ik sprak weer diezelfde woorden als toen. En meende het oprecht.
“Het was me weer een waaar genoegen, Jan!”