Accordeon

Afgelopen weekend afscheid genomen van mijn accordeon.
Had jij een accordeon dan??
Ja, al 45 jaar. Waarvan ik er de eerste drie jaar op heb gespeeld. Twee misschien.

De andere 42 jaar, 43 misschien, is het ding achter me aangereisd. Ik kon er moeilijk afscheid van nemen, het eerste echte instrument waarop ik heb leren muziek maken. Naast mijn wasmiddeldozendrumstel dan.
Het was een heuse Marinucci, naar verluidt best een goed merk. Twee-korig, 80 bassen. Overal waar ik woonde ging hij mee, die grijze accordeon. Stond die daar weer, in de kamer, op de slaapkamer, als decoratie in de gang of gewoon weggestopt op zolder. Maar altijd was die in de buurt.
De laatste jaren had hij een vast plekje op onze werkkamer. Alleen als ik ging stofzuigen, werd die even van zijn plaats getild. Maar dat gebeurde niet zo vaak.

Het ding stond er dus maar te staan. Zet me een eenvoudige partituur voor de neus en ik zou er nog best iets van kunnen maken, maar het gebeurde nooit. Laatst suggereerde mijn zwager dat de accordeon best nog eens van pas kon komen voor het geval The Veldman Brothers een zydeco-nummertje zouden gaan doen. Blues & Roots is een breed begrip tenslotte. Dat laatste kon ik niet ontkennen. Maar waarschijnlijk val ik dan enorm door de mand.

Zo gebeurde het dat hier in huis steeds vaker de term Marktplaats viel. En uiteindelijk kwam het er van. Het ding stond nog maar net te koop of er meldde zich al een Twentse handelaar in accordeons. Met naam en website, het klonk vertrouwd, dus een deal was snel gesloten.
‘Je mag hem komen halen’, schreef ik.
‘Wil je hem opsturen?’, mailde hij terug.
Opsturen? Zo’n enorm ding, waarvan de grote bruine koffer met die Alice Cooper-sticker ergens in de afgelopen 40 jaar is kwijtgeraakt. Dat dan weer wel.
Ik had geen idee in wat voor envelop of doos ik de accordeon dan wel zou moeten versturen.

Maar, zo realiseerde ik me ineens, komende vrijdag moet ik spelen in Hengelo. Dat pittoreske Twentse dorpje waar de accordeon-handelaar woont, ligt daar toch ergens in de buurt. Dacht ik althans.
‘Ik kom hem vrijdagavond wel even brengen’, mailde ik de man.
Oh, daar was hij wel blij mee. En we spraken een extraatje voor de moeite en benzine af.

Maar goed, net zoals veel mensen ten onrechte denken dat Zutphen en pakweg Groenlo heel dichtbij elkaar liggen, zo bleek dat evenmin het geval met Hengelo en dat mooie dorpje, ontdekte ik vervolgens al snel. Heb zo’n beetje half Twente gezien, afgelopen vrijdagavond. Gelukkig hoefde ik pas om half tien op het bluesfestival in Hengelo te zijn, dus ik had de tijd. En beloofd is beloofd.

De accordeonreparateur legde de Marinucci op de keukentafel en bekeek hem aandachtig. Rammelde er wat aan, blies wat stof weg en vroeg vervolgens of ik er altijd op had gespeeld.
‘Ja, maar dat is nogal lang geleden’, zei ik.
Het ding zag er nog best redelijk uit, zo begreep ik van de man. En hij is een kenner.
‘Je moet zo’n instrument niet te lang laten liggen met al die stof enzo. Het kan zijn dat het dan na een jaar of vijf, zes ineens helemaal gebeurd is’, zei hij.
Oeps, dacht ik. En glimlachte. ‘Nou, het was wel iets langer. Gelukkig dat ie het nog doet.’

De accordeonman zou hem gaan renoveren en dan weer gaan verkopen. Dat leek me een mooie gedachte. Dat er dan misschien weer een piepjonge accordeonist op gaat spelen. Net als ik 45 jaar geleden. En hopelijk dat die het dan wat langer volhoudt dan drie jaar. Of twee. Tenzij hij wil gaan drummen natuurlijk. Of zij.
We rekenden af. Het geld lag al klaar, aan de andere kant van de tafel. Het was ietsje teveel.
‘Je krijgt nog twee euro vijftig terug’, zei ik.
‘Nee, dat is goed. Is voor de moeite’, antwoordde hij. ‘Veel plezier straks in Hengelo.’
‘Dank je’, zei ik.

We gaven elkaar een hand, voor de tweede keer in drie minuten.
Nog één keer wierp ik een blik op de keukentafel. En ben daarna zonder omkijken de deur uitgelopen.
Ik reed richting Hengelo, een half uurtje. En voelde zowaar enige weemoed.
Naar mijn goeie ouwe grijze accordeon.

Mick Tucker

Het was me eerlijk gezegd ontschoten. Moest het lezen in een post van FB-vriend Rob. Een bericht over Mick Tucker. Je moet wel minstens 50plusser zijn wil zijn naam je wat zeggen, ben ik bang. Voor mij is de man zo’n beetje heilig.

Mick Tucker was drummer van The Sweet. Glamrockers uit het begin van de seventies. Vaak onderschat, niet door iedereen helemaal serieus genomen. Waarschijnlijk vanwege hun bubblegumpop uit de prille begintijd en daarna de wel erg opvallende glamrock-look van de vier bandleden.
Maar aan de andere kant zijn er heel veel rockbands die beïnvloed zijn door de band die later gewoon Sweet ging heten. Zonder The. Toen werden ze een échte rockband en niet meer afhankelijk van de poppy hits van het destijds zo succesvolle schrijvers- en producersduo Chinn & Chapman.

Toch waren het allereerst die hits die me als jong jochie enorm aanspraken. Block Buster, Hell Raiser, Ballroom Blitz, het blijft voor altijd jeugdsentiment. Tijdloos, nog altijd goeie songs. Ik fietste ervoor – 5,25 gespaarde guldens in de zak – naar elektrowinkel bij ons in het dorp. Blaauwendraad heette die. Hoe toepasselijk.
Bij Blaauwendraad verkochten ze ook singles. Meestal kwam ik voor niks. Ze waren namelijk niet de snelste bij Blaauwendraad. En dus hadden ze de nieuwe Sweet telkens nog niet binnen. Maar als ie er dan eindelijk wél was, dan draaide ik hem van voor naar achter en achter naar voren helemaal grijs. Bestudeerde ik ondertussen het hoesje. Die van Fox On The Run was het mooist.
De B-kantjes, die waren ook heel goed trouwens. Burning, de achterkant van Hell Raiser, ook platgedraaid.

En dan was daar dat ene halve uurtje in de week in spanning voor de televisie. Toppop. Een paar acts uit de top 40 kwamen dan voorbij om hun nummer te playbacken. Misschien zaten ze er wel bij! Je had er geen idee van. En meestal was het teleurstellend. In die zin is deze Youtube-tijd mooi, maar ook verwarrend. Dat je al die beelden die je destijds zelden zag, maar toch voor altijd in je hoofd zitten, nu op ieder moment van de dag kunt bekijken.

Ik zag Mick Tucker dus hooguit een paar keer op tv Block Buster en al die andere hits drummen in Toppop. Nou ja, hij deed alsof hij drumde. Maar dat wist ik aanvankelijk niet.
Hij was mijn held. Waarom? Ik denk de coole houding, het gedraai en gegoochel met z’n drumsticks, maar vooral ook de hele band en de gave nummers. Ik speelde ze allemaal mee op m’n eerste drumstel. Boven op mijn slaapkamer, later in de schuur met de groene deur achter ons huis. Vraag me om op een willekeurig moment om de fills in The Six Teens of NoYou Don’t na te spelen en ze rollen er als vanzelf uit. Dat zit er ingebakken.
En trouwens, als je mijn moeder vraagt naar Fox on the Run, dan zou het me niet verbazen als ze het zo kan meezingen. Zo vaak knalde dat nummer door ons huis. Hard, ja. Dat was geen enkel probleem.

Later luisterde ik ook de LP’s van Sweet. Bij mijn iets oudere vriend Johan, die woonde om de hoek, hoorde ik voor het eerst Sweet Fanny Adams. Zaten we achter in de kamer op de grond bij de Philips pick-up en draaiden we op vol volume de hele LP af. Het blijft een klassieker.
Desolation Boulevard, Give Us A Wink, Off The Record, ook goeie platen. Ik weet dat ik aan Level Headed moest wennen. Rustiger, poppier, experimenteler, alleen Love Is Lke Oxygen herinnerde nog een beetje aan de oude glamrocktijd. Maar het semi-akoestische Fountain is ook nu nog favoriet.

Mick Tucker is vijftien jaar geleden overleden aan leukemie. Ik heb hem één keer zien spelen, in 1988 tijdens een Goud van Oud-evenement van Veronica, waar Sweet optrad. Weliswaar waren Mick Tucker en gitarist Andy Scott de enige originele leden, maar het was een mooie belevenis. Best een spektakel. En mijn grote idool een keer in het echt gezien!
Andy Scott heb ik later nog wel eens geïnterviewd. Ook bijzonder, best leuk, maar een beetje norsige man, die wel op gang moest komen. Of ik trof hem op een verkeerd moment. In ieder geval deed die ontmoeting iets af aan de onbereikbare idolen-status die de mannen van Sweet vroeger voor mij hadden.

Maar Mick Tucker is dat altijd gebleven. Zo’n mytische jeugdheld, waarvan je je als kind niet kan voorstellen dat je hem ooit zou kunnen aanraken, ontmoeten of spreken.
Vandaag zou hij 70 jaar geworden zijn. Een oude man was hij geweest, zo onderhand. Maar voor mij blijft hij de stoere drummer, van wie de drumsound ook ruim 40 jaar na dato nog altijd fier overeind staat!

Heartbreak Today is één van mijn favoriete tracks van Sweet Fanny Adams. Een typische Sweet-song. Power, sterke melodieën, hoge backingvocals en een onverwachte funk-jam aan het eind. Ik heb me altijd afgevraagd of die jam nou echt bij het nummer hoort of dat het in de studio spontaan is ontstaan. Het is wel in ieder geval wel zo’n stuk waarin de relaxte, maar rake drumklappen en vooral die fijne sound van Mick Tucker heel goed tot zijn recht komen.
Op dat vemaledijde YouTube heeft iemand zowaar een soort van clipje bij dat nummer geknutseld. Met her en der van die oude beelden, waarvoor ik in spanning voor Toppop zat en die op mijn netvlies gebrand staan.
Leuk om weer te zien. Vooral ook om te horen.
Zeker op Mick’s…. eh… Mr. Tucker’s 70e geboortedag!

Jan

Er zijn van die mensen die je telkens weer tegenkomt, als je veel met je bandje op pad bent. Jan is er zo eentje. En tegelijk niet zo maar eentje. Jan en ik zijn namelijk ongeveer tegelijk begonnen in de muziekwereld. We hebben een geschiedenis samen, om het maar eens plechtig te zeggen. Jan zag mij opgroeien als drummer. Ik hem als geluidstechinicus. Techneut, zegt hij zelf. Het is altijd mooi om Jan weer te ontmoeten. Leuk ook. Ben je in ieder geval weer op de hoogte van de laatste moppen. En als het klikt, staat ie altijd voor je klaar. Al meer dan 35 jaar.

Terug dus naar begin jaren tachtig. Ik speelde in m’n eerste bandjes, Jan deed zijn eerste pogingen om van al die herrie een enigszins fatsoenlijk geluid te brouwen. Hij was als techneut nauw betrokken bij mijn eerste band Blackbury Accident, maar we trokken pas echt intensief samen op toen ik begin jaren tachtig drummer werd in Charley’s Bluesbreakers. Toen al een bluesband ja, waar we – Karel (Charley), Henk-Jan, Ruud, Harm en later nog Marieke – toch zeker een jaar of vijftien mee hebben gespeeld. In de jaren tachtig een tijdlang zelfs behoorlijk intensief. Later veranderden we naam trouwens in simpelweg Charley’s Bluesband. De Bluesbreakers waren tenslotte van John Mayall. Niet van Charley. Eerlijk is eerlijk.

Jan was onze vaste technicus. Hij deed het geluid en meestal speelden we ook over zijn PA of, in kroegen, zijn zangset. Dat betekende dat Jan dus altijd reed. In het prille begin met een witte Ford Transit, die hij liefdevol de ‘Mekka’ had gedoopt. Later kwam er een rode Mercedes Diesel. Veel meer ruimte, niet alleen achterin, maar ook in de cabine.
Jan woonde ongeveer bij mij om de hoek, ik reed met hem mee in de bus. Dat had een groot voordeel. Ik kon altijd een biertje drinken. Hetgeen in die dagen nog enthousiast gebeurde. Maar er stond ook iets tegenover. Ik hielp Jan altijd met uitladen en opbouwen van het geluid. Als de rest van de band binnenkwam stonden PA of zangset en backline vaak al klaar.

Samen doorkruisten Jan en ik bijna het hele land. In het westen kwamen we om de een of andere reden maar sporadisch, maar we reden net zo makkelijk naar Limburg als naar Friesland. Stoer was die keer dat we ’s avonds in Eindhoven speelden en de volgende ochtend al weer vroeg rchting het Oerol festival op Terschelling moesten. Met de hele band op de boot, net een soort toernee.
Je leert elkaar aardig kennen als je veel samen bent. Met Jan was het altijd gemoedelijk. We kletsten veel over bands, over optredens, over muziek. We namen de meest actuele moppen door, draaiden wat muziek, stopten bij de benzinepomp voor – ik denk – cola en winegums en hadden er altijd zin in.
Toch was Jan ook wel eens eigenwijs en nukkig. Onderweg eigenlijk nooit, maar eenmaal ter plekke waren er er wel eens zaken slechte geregeld of het gebeurde niet zoals Jan het graag wilde.
“Ik pak het spul weer in en ga noar huus”, bromde hij dan wel eens. Het gezicht op onweer.
De eerste keer schrok ik daar van.
“Dat kunnen we niet maken, Jan”, zei ik nog. Maar de volgende keer wist ik het. Gewoon even laten uitrazen. Het komt wel weer goed. Dat kwam het meestal ook. De ene keer beter dan de andere keer, maar optredens met de Bluesbreakers waren bijna altijd leuk en gezellig.
En als hij me dan diep in de nacht weer precies bij mijn voordeur afleverde, sprak ik steevast dezelfde woorden: ‘Bedankt Jan. Het was me weer een waar genoegen.”

Door de jaren bleven onze wegen kruisen. Jan was geluidsman bij Poundcake, hij kwam zo nu en dan buurten bij Superfly en bij de reünie, eind 2014, van Blackbury Acccident was het geen enkele discussie wie daar het geluid zou moeten doen: Jan.

Gisteren moest ik naar Ter Idzard in Friesland. Invallen bij Old Ni-js. En wie is er sinds een tijdje de vaste technicus bij die Achterhoekse band? Juist ja!
Nu woon ik al meer dan 25 jaar niet meer bij Jan om de hoek, maar nog altijd wel dicht in de buurt. Dus gisteren kwam hij me weer eens ophalen. Net als toen. Vijf voor drie stond hij, samen met Rens, bij mij voor de deur. Want als Jan zegt dat hij zo tussen drie uur en kwart over drie komt, dan weet je dat je om vijf voor drie klaar moet staan.
Daar gingen we weer, samen in de bus. Dubbele cabina tegenwoordig. Jan en Rens voorin, ik achterin. We hadden het over muziek en vroeger, Jan vroeg zich af hoeveel kilometers we in hemelsnaam al samen onderweg waren geweest. Geen idee Jan. Veel.

Ruim voor vijf uur kwamen we aan bij het Dorpshuis in Ter Idzard. De organisatoren van het concert keken verbaasd op. “Jullie zouden toch pas om zeven uur hier zijn?”. Zij kenden Jan nog niet.
We hadden dus tijd zat en dat was heerlijk relaxed. Kop koffie, podium inspecteren, de hele handel eens uitpakken en opbouwen. Jan had de eerste stekker nog nog nauwelijks in het stopcontact of de stroom viel uit. Dat gebeurde vervolgens nog een paar maal. Mijn gedachten gingen terug naar vroeger. Straks bromt Jan weer dat ie het spul inpakt als het zo doorgaat. Maar nee, niks van dat. Iedereen bleef kalm, Jan vooral
“Weet je Han”, zei hij toen de problemen waren opgelost. “Ik maak me tegenwoordig niet meer zo druk.”
Dat had ik al gemerkt.

Ik begon me trouwens zo zoetjesaan wel ergens anders zorgen over te maken. Ik had nog geen mop gehoord. Dus daar op een goed moment maar eens bij Jan naar geïnformeerd. Ha, het was alsof ik een kwartje in de automaat gooide. Jan’s ogen begonnen te glimmen en binnen de korste keren had hij er vier verteld. Die ene over boerenknecht Geert en zijn Zundapp was de mooiste. Ik kende hem al. Jan ook. Maar we hadden er enorm lol om.
Ik heb trouwens even zitten rekenen. Pakweg 35 jaar onderweg met de PA, stel twee keer per week. Dat is honderd keer per jaar, oftewel 3500 keer al die jaren. En dan iedere avond drie nieuwe moppen. Dat zijn er bij elkaar zo’n tienduizend. Het zou een aardig boekwerk zijn.

Het was een geslaagde avond met Old Ni-js. Relaxed, prima verzorgd, lekker gespeeld, volle zaal. Jan was in zijn nopjes met het zaalgeluid en ik met de sound op het podium. In de bus terug naar huis, Rens nu achter het stuur, Jan ernaast, bespraken we de avond. Maar na Zwolle werd het stiller. We waren voldaan, maar ook moe. En Jan moest de vogende ochtend om half negen alweer naar een nieuwe klus. Altijd op pad met dat geluid. Nog steeds.
Rond half drie nachts werd ik voor de deur afgezet. Drumkit uitgeladen en de jongens welterusten gewenst. En ik sprak weer diezelfde woorden als toen. En meende het oprecht.
“Het was me weer een waaar genoegen, Jan!”

Poundcake

Eerst toch even gecheckt bij mijn oude bandmaten. Kan dit de openbaarheid in? Tuurlijk!
Een oude demo-opname van onze band Poundcake. Mooie tijd, mooie band. Dik tien jaar samengespeeld. Maar wat uit die periode rest zijn vooral herinneringen in het hoofd. Weinig foto’s, nauwelijks audio- of video-opnamen. Jammer eigenlijk.

Dus ik was behoorlijk aangenaam verrast toen er afgelopen donderdag ineens die twintig jaar oude demo van Poundcake op mijn iPod voorbij kwam. Ik had er geen idee van dat die er op stond.
Ik reed midden door Groningen, fijne stad van studenten, heel veel fietsers en onze dochter Nena. We waren haar aan het verhuizen naar een veel mooiere kamer. Ik had net de bestelbus teruggebracht naar de verhuurder en was weer in m’n eigen Astra gestapt. Muziekje aan, op de shuffle. Als altijd. En ineens hoorde ik een wat simpel klinkend piano-intro dat ik even niet kon plaatsen, maar waarvan je dan direct weet: hé, dat ben ik zelf. Nou ja, de band, niet de piano.
Ik was even dusdanig afgeleid dat ik plotseling midden tussen al die kriskras fietsende studenten de verkeerde kant een eenrichtingsweg in reed. Op een busbaan. In hartje Groningen. Dus de muziek maar eventjes iets zachter gezet. Heel eventjes.

Want die verloren gewaande opname bracht veel herinneringen boven. Poundcake, een dierbare band. Dit was uit de periode dat we op twee gedachten hinkten. Het liep best lekker, we speelden regelmatig, kregen goede reacties. Maar het kon beter. We coverden namelijk ook vaak minder bekende, soms zelfs obscure rocknummers van Van Halen, Extreme, Mr.Big. Dat was enerzijds onze kracht. Maar daardoor waren we toch allereerst een band voor de liefhebber. Minder voor het grote publiek. Het top 100-circuit kwamen we er niet mee binnen, zeg maar. En dat was lucratiever.
Dus geleidelijk aan ging Poundcake wat meer op de commerciële, publieksvriendelijke tour. De Tobacco Road’s en Van Halen’s Judgement Day verdwenen uit de set. Hits van Skunk Anansie, Alanis en – tjonge – zelfs Van Dik Hout’s ‘Stil in mij’ kwamen er voor in de plaats.
‘Poundcake was even de weg kwijt’, schreef Niek Megens later nog eens in de Stentor. Dat was treffend gezegd. Met alle respect voor Van Dik Hout, hoor. Want dat is best een goede band. Trouwens, waar zijn ze eigenlijk gebleven? Het is best stil in hun.

Maar het bleef voor Poundcake niet bij Dik Hout. Op een goede dag besloten we dat we echt voor het commerciële circuit wilden gaan. Ofwel voor het iets grotere geld. Relatief dan. Althans, het gevoel in de band was verdeeld. Er waren ook twijfels, bezwaren en meer van dat soort bedenkingen. Meer en beter betaalde gigs lonkten, maar de echte drive en het hart om een top-100 band te worden ontbraken. En dan weet je met terugwerkende kracht: dat ging lastig worden.

Niettemin togen wij in een koud en regenachtig weekend, eind 1997, naar de S&K Studio in Doetinchem. Onder leiding van onze vriend Dick Kemper gingen we daar vier liedjes opnemen, die onze band naar een hoger commercieel plan zouden gaan tillen. We kozen voor Pearl Jam, Live, Bon Jovi en – echt waar – Marco Borsato’s ‘Ik leef niet meer voor jou’. Blijft een knaller van een hit. Maar niet geschikt voor Poundcake.
Bijkomend probleem was dat we een toetsenist nodig hadden. Ook lastig. Ten eerste zijn ze dun gezaaid. En ten tweede moest die iemand wel passen in dat hechte clubje dat al zo lang samenspeelde.

Het thema toetsenist werd dus nog maar even vooruitgeschoven. Voor de demo kozen we voor voorgeprogrammeerde toetsen uit een doosje. Wat mij betreft is dat het belangrijkste smetje op de versie van Bed Of Roses die daar in hartje Groningen ineens en volkomen onverwacht uit mijn speakers klonk.
In het begin van het nummer is het wat toetsen betreft even doorbijten, maar als de band na pakweg anderhalve minuut op volle kracht speelt en de piano ergens ver naar de achtergrond is verdreven klinkt het allemaal best heel fijn voor een snel in elkaar geflanste en gemixte demo. Inclusief de tweestemmige zanglijnen. Alsof Bon Jovi en Richie Sambora het zelf zijn.

Nadat we afgelopen donderdagavond met onze dochter een afsluitend hapje hadden gegeten, hebben Petra en ik op de lange weg naar huis deze versie van Bed Of Roses nog een paar keer heel hard afgeluisterd. En gemijmerd over vroeger.
Mooie tijd was het met Poundcake. Er had misschien best meer succes in gezeten dan de eigenzinnige, ‘cult’-coverband die we altijd waren. Een gladde top 100-band. Of een leuke Bon Jovi-tribute…..
Het is goed dat dat niet is gebeurd. In 1999 is Poundcake gestopt. Bed Of Roses hebben we live nooit gespeeld, een toetsenist is er niet gekomen. Wel werden we langzaam allemaal druk met andere bands en projecten. Spitball, Nash Unlimited, Superfly.
Maar in 2002 hebben we de draad weer opgepakt. Een paar jaartjes, zonder grote ambities, maar vooral voor de leuk. Als een echte rockband, zoals we tien jaar daarvoor ook waren begonnen. Een set zonder Marco Borsato, zonder Van Dik Hout. Maar met nummers die we zelf gaaf vonden. Vier goede vrienden. Muziek, ‘straight from the heart’. Hé, waar heb ik dat meer gehoord!?
Ik ga nog eens zoeken naar meer beeld en geluid uit die tijd. Maar blij dat ik dit nummer weer terug heb. Een mooie herinnering aan een dierbare band.
Te mooi om deze ineens opgedoken opname niet even te delen. Bij voorkeur hard draaien.

Goed gek

We zaten samen in de auto op weg naar een Veldman Brothers-gig in Delfzijl, een paar weken geleden op zaterdag. André reed. Hij heeft namelijk een prachtige en, zeg maar, nogal comfortabele auto. Ik zat er riant naast. Ook wel eens lekker.

In december 1978 legde André de basis voor mijn allereerste echte band: Blackbury Accident. Ik weet nog dat hij bij mij thuis aan de deur stond met zijn lange haar en tafelkleedjas.
Wij vierden toevallig Sinterklaas die avond. De pepernoten vlogen bij wijze van spreken nog door de kamer. Of ik zin had om snel een keer met hem en Henk te jammen? Ik was 16. Had geen idee wat jammen was.
Een week later kwamen we samen in de schuur achter ons huis en jamden onder meer Bad Company’s Can’t Get Enough. En na twee maanden, in februari 1979, deden we ons eerste optreden, in Lichtenvoorde. Dat was best een succes. Zo erg zelfs, dat André tijdens Bye Bye Johnny in al z’n enthousiasme plat op zijn rug op het podium lag, met zijn hoofd in mijn bassdrum! Het is een godswonder dat hij geen gehoorbeschadiging heeft opgelopen. De arbeidsinspectie zou het tegenwoordig niet meer goedkeuren.
Het was mijn allereerste echte optreden. Voor het eerst met een band op pad. De herinneringen zijn langzaam vervaagd, maar vergeten doe ik het nooit.

En nu waren we weer samen op pad. André wilde wel een keer mee met de Brothers en ook wel rijden, zo hadden we de vrijdagavond ervoor op weg naar De Graafschap overlegd. Afstand was geen bezwaar. Dat kwam goed uit. Delfzijl is niet naast de deur.

Daar gingen we. Zutphen, Apeldoorn, Zwolle, Hoogeveen, Assen, Groningen, en dan rechtsaf richting het bijna meest noordoostelijke puntje van ons land. Een dikke twee uur. Het viel nog mee eigenlijk. En onderweg, langs al die plaatsen en dorpjes, kwamen de herinneringen en verhalen. Want hoe verstrooid ik vaak ook ben, waar en wanneer ik ergens heb gespeeld weet ik vaak nog aardig goed. In tegenstelling tot André.
Zwolle, daar hadden we net vorige week ons nieuwe album gepresenteerd, dat was nog vers. Dedemsvaart, even verderop, daarentegen niet. De allereerste keer dat ik daar speelde was ergens in 1982 met Blackbury. Een rare sfeer in de zaal. Er waren pakweg acht bezoekers, die begonnen op een goed moment ook nog eens allemaal met elkaar te knokken. Toen hebben we het spul maar ingepakt. Maar zo’n avond blijft je dan ook altijd bij.

Hoogeveen, ook een paar keer opgetreden. Dit voorjaar nog met de Brothers. En ergens begin jaren tachtig ook al met Blackbury. Het Baken heette de zaal, herinner ik me. Ze betaalden er waarschijnlijk aardig goed, want we reden er met twee busjes heen. Eentje voor de backline en een personenbusje voor de band met aanhang. Dat deden we soms, als we ver van huis speelden én een goeie gage kregen. Zelf geld verdienen was nog niet aan de orde en nu hoefde tenminste niemand van ons te rijden. Konden we lekker drinken. Zuipen, kan je beter zeggen. Op de heenweg naar Hoogeveen hadden we de eerste krat Grolsch al leeg. De band dan. De aanhang dronk niet zoveel. En dan moesten we nog spelen. Het was maar goed dat het ding Het Baken heette. Hadden we nog een beetje houvast.

Verder rijdend, richting Assen, kwamen we vlak langs dat dorp waar we kort geleden nog in de grote zaal midden in het centrum zouden optreden. Prachtige oude feestzaal en een dito podium. Zo eentje waar de plaatselijke harmonie en toneelvereniging ook hun uitvoeringen geven. Maar er was in geen velden of wegen geluid en licht te vinden. Er werd geen PA of niks opgebouwd. Het was er angstvallig leeg en stil.
“Geluid?”, vroeg de zaaleigenaar met een frons van heb ik jou daar in zijn voorhoofd. “En wat is dat dan?” Hij wees naar Gerrit zijn gitaarversterker. Dan weet je: hier gaat iets enorm fout.
Maar goed, de Veldmannen zijn gelukkig de beroerdsten niet, zo weet ik inmiddels. Die beginnen niet met ondertekende contracten te zwaaien, maar denken mee en zetten de knop om. Er werd een zangset bij elkaar geraapt, we verplaatsen de hele handel naar het café van het etablissement en hebben daar alsnog een hele leuke avond gehad.

Mooi ook, al die kleine plaatsjes die we tegenkwamen in Oost-Groningen en waar we nog nooit van hebben gehoord. Laatst nog, speelden we in Tripscompagnie. Wie kent het niet?
“Hé, daar heb je Bedum”, riep André. “Bedum?” vroeg ik, “Hebben we daar gespeeld dan?” “Nee, maar daar komt Arjen Robben vandaan.” Kijk, dat weet hij dan weer wel.
Ineens schoot me dat optreden met Superfly te binnen, 1999, ook ergens bovenin Groningen. De naam van het dorp is me ontschoten. Er was kermis, wij speelden in de feesttent en moesten ook nog een half uurtje Harry Slinger begeleiden. Slinger was een week eerder helemaal vanuit Amsterdam naar onze oefenruimte in Enschede gereden om het setje met ons door te nemen. Best een aardige vent, het oefenen ging prima.

Hoe anders was dat de avond zelf. Althans, ik vond het aanvankelijk best leuk. We speelden al die Drukwerk-liedjes. Schijn ’n lichie op mij, Marjanneke en als uitsmijter natuurlijk Je loog tegen mij. Maar het was geloof ik vooral in dat laatste nummer dat het helemaal mis ging. Er was iets ontstemd, een verkeerde toonsoort, er klonk iets behoorlijk vals. Geen idee meer wat het probleem precies was. Slinger worstelde zich als een ware prof door het nummer, het rode petje op zijn hoofd. De band idem dito, maar wij dan zonder petje.
Het publiek zong heel hard mee, dus het leek allemaal nog best mee te vallen. Maar dat zag Harry Slinger zelf toch iets anders. Hij was boos. Heel boos. Hij riep onze bandleider Cor na afloop hoogstpersoonlijk op het denkbeeldige matje, buiten achter de feesttent in die Groningse wei. Superfly moest zich diep schamen.
Harry had gelijk.
Maar later hebben we er best nog veel lol omgehad.

Het optreden deze zaterdag in Delfzijl, in de foyer van theater De Molenhof, was misschien niet de meest gedenkwaardige van 2016, maar toch lekker gespeeld en een volle bak. Voordeel was ook dat we heel vroeg speelden. Toen André en ik in de auto terugzaten konden we het laatste stuk Langs de Lijn nog meepikken op de radio. Zo vroeg.
Onderweg kwamen er nog zo wat optredens van vroeger ter sprake. Ik herinnerde me Gasselte, ergens boven in Drenthe. “Gasselte? Nooit van gehoord”, zei André. We hadden er toch echt samen gespeeld, in het Dorpshuis met dat mooie podium. Zal 1986 zijn geweest.

En ineens bedacht ik het me.
“Weet je André, ik ben al bijna 38 jaar onderweg met bandjes.”
Ik keek er zelf van op.

38 jaar stad en land afrijden. Iedere keer weer spullen uitladen, opbouwen, soundchecken, wachten, ouwehoeren, koffie, eten, spelen, afbreken, inladen en dan diep in de nacht dat hele f*&%king eind weer naar huis terugrijden. Als je tenminste nog weet waar je in de stad je auto ook alweer had geparkeerd. De romantiek van het muzikantenleven.

Je moet wel goed gek zijn.
Of het gewoon nog steeds even mooi en leuk vinden.
Allebei eigenlijk.

2016 was het beste muzikale jaar sinds lang. 65 gigs met The Veldman Brothers. Elke avond lekker gespeeld. Vaak zelfs heel erg lekker. En altijd in een meer dan aangename sfeer.
In 2017 gaan we er weer even hard tegenaan. Weer On The Road. Rijden, sjouwen, wachten, nieuwe avonturen, nieuwe verhalen opdoen. Maar vooral muziek maken, Spreading The Blues. Een goeie tijd hebben samen en anderen hopelijk een mooi moment bieden.

André gaf 38 jaar geleden voor mij het eerste aanzetje. En het is nog lang niet klaar.