Ierland

Net terug van een fijne gig met de Brothers op Texel. Tot half drie gespeeld gisteravond, daar in die mooie American Steak House in Den Burg. Heel diep in de nacht werd het dus. Maar ja, je bent niet iedere week op een Waddeneiland en het is niet altijd zomer in de herfst, dus samen met Petra vandaag, ondanks de korte nacht, een heel klein stukje eiland verkend en lekker langs het strand gelopen. Toch nog iets van Texel gezien én zeelucht gesnoven.
Dat was lekker! Meestal schiet dat sightseeing er bij in als je met de band op pad bent. Geen tijd voor. Helaas.

Ik moest ineens denken aan die ene keer in Ierland, ook overzee, maar dan iets verder. Een prachtig land, als ik alle plaatjes, 3OpReis, mijn vrouw en wie al niet meer moet geloven. Maar ik heb er niets van gezien. Ja, het stukje van het vliegveld van Cork naar het centrum van die stad. En de volgende dag datzelfde stukje weer terug. Het is niet echt blijven hangen.

Toch was het een gedenkwaardig tripje, dat ik precies elf jaar geleden, in oktober 2006, met Rob en Piet maakte naar Cork. Ik speelde destijds in twee bands: af en toe een tourtje met de Tony Spinner Band en volop met Rob Orlemans & Half Past Midnight. Rob is daarin al sinds jaar en dag Rob. En Piet en ik waren toendertijd Half Past Midnight. De band had net Libertyville, z’n vijfde album, uit en we speelden veel om die plaat te promoten. Vooral in Nederland, soms in België of Duitsland en op een goede dag vlogen we voor één gig naar Ierland. Zaterdag heen, zondag terug.

Dat is nog best een gedoe, één zo’n optreden overzee. Texel is al een aardige reis. Laat staan Ierland.
Zaterdag ’s ochtends al voor dag en dauw, in het pikkedonker, in de auto naar bandstandplaats Tiel, van waaruit we gezamenlijk naar Schiphol vertrokken. Daar verliep het allemaal soepeltjes. We parkeerden, checkten in, dronken koffie, vonden de goeie gate en vervolgens onze plek helemaal voorin het vliegtuig. Met z’n drieën op een rij. Rob aan het gangpad. Half Past Midnight ernaast. Drie stoelen voor de hele band.

Maar op een goed moment – we stonden nog aan de grond – rook Rob een vreemde lucht. Gas ofzo.
‘Ruiken jullie het ook?’. Rob keek er niet echt relaxed bij.
En verdomd, Piet en ik roken het ook. Het was er echt! Zo leek althans. Of het dan komt omdat je ’s ochtends om half vijf al bent opgestaan of omdat je er zenuwachtig van wordt, maar ik herinner me dat ik er zo’n beetje de slappe lach van kreeg. Zeker ook toen een door ons gealarmeerde stewardes het ook leek te ruiken maar vervolgens net iets te nonchalant deed alsof er niets aan de hand was.
‘Pas op, Rob. Dadelijk gaat je hele Half Past Midnight echt de lucht in’, zei ik nog.
We lagen in een deuk.

We gingen kort daarna inderdaad de lucht in, maar de grote knal bleef uit. De gaslucht was ineens verdwenen en vervolgens ook vergeten. En een uurtje of twee later landden we keurig op Cork Airport. Het was intussen rond de middag, het weer in Cork was redelijk en de eigenaar van de Beale Street Bluesbar, waar we die avond gingen spelen, stond ons netjes op te wachten. Even bijkomen en vervolgens een rondje door de stad gemaakt. Daar hadden we nog net even tijd voor.

Gelukkig maar, want Cork is de stad waar de geest van ons aller bluesheld Rory Gallagher rondwaart. Zo lag Beale Street pal naast ‘Taste! – The Rory Gallagher café’. Die kroeg was genoemd naar Gallagher’s bluesrocktrio dat in de sixties zijn thuisbasis had in Cork. Naar verluidt kwamen de voormalig Taste-leden er nog regelmatig een pintje drinken. Ook liepen we langs de Cork City Hall, waar Gallagher in januari 1974 een deel van zijn legendarische live-album Irish Tour ’74 opnam. En we gingen in het drukke stadscentrum op zoek naar het Rory Gallagher-plein, dat we na enige omzwervingen vonden. Mooi was dat.

Inspiratie genoeg voor een goeie gig, kortom. En dat werd het ook. Groot was het niet, de bovenverdieping van het Beale Street Bluescafé. Het viel eerlijk gezegd nogal tegen. Maar hé, sfeervol wel, warm ook en met zo’n 150 stevig drinkende Ieren helemaal volgepakt.
Het was heel even wennen op die blauwe PDP-drumkit. Maar na een vette versie van de destijds standaard opener Going Down en het navolgende nummer, waarvan ik geen idee meer heb welke dat was, ging het best en speelden we ons twee lange sets en een paar flinke toegiften lang in het zweet.
Het Ierse publiek vond het mooi. Het werd langzaam diep in de nacht. Maar als de vibe goed is, dan voel je niet meer dat je een etmaal eerder ook al diep in de nacht was opgestaan. Sterker nog, de Ierse pints smaakten nadien best.

En zo werd het nog dieper in de nacht toen we ons bed vonden in een motel even buiten de stad. Een niet al te duur ding, want er was geen ontbijt. Maar daar was de organisatie op voorbereid. We hadden budget voor een taxi en ontbijt meegekregen. En zo liepen we zondagochtend met een niet al te fris hoofd – ik althans niet – alweer door Cork, waar het mooie weer verdwenen was. Grijs, regenachtig was het. We vonden gelukkig al snel een leuke gelegenheid voor een stevige breakfast en een goeie kop koffie. Daar knap je dan wel weer van op.

Een taxi bracht ons vervolgens terug naar Cork Airport, alwaar Rob in de rij voor de incheckbalie zoals gewoonlijk al vlot met een onze mede-passagiers aan de praat kwam en vertelde over onze gig bij Beale Street van gisteren en over eerdere Half Past Midnight-tours in Amerika van veel langer geleden. Van voor mijn tijd helaas.
En of het nou het tekort aan slaap was of de sterke Ierse koffie van even daarvoor, we hebben weer enorm gelachen, daar in die rij op Cork Airport. Een vliegveld waar overigens ooit voor is gelobbyd om het om te dopen in Rory Gallagher Airport. Hetgeen mij een mooi eerbetoon aan die legendarische Ierse bluesrocker zou lijken.

Een soort van legendarisch was ons bliksembezoekje aan Cork en Ierland ook. Eén van de goeie herinneringen aan mijn tijd met Rob Orlemans & Half Past Midnight.
Graag zou ik nog eens teruggaan naar Ierland. Om te spelen? Ja ook! Maar vooral om nu eens met eigen ogen te zien hoe prachtig dat land werkelijk is. Dat zou er eigenlijk eens minder bij in moeten schieten.

Jubileum

Het was een nogal onhandig moment voor een jubileum. Maar wel een mooie plek. Afgelopen woensdagavond, vrijwel middernacht, op de A50 tussen Zwolle en Apeldoorn. Precies ter hoogte van de McDonalds bij Heerde-Zuid. Heb die afslag genomen en verdomd, ik reed bijna de McDrive in en hij had zijn mijlpaal bereikt. Heb ter gelegenheid van het bijzondere moment een milkshake gehaald. Veel feestelijker hebben ze het bij de Mac niet.
En natuurlijk de kilometerstand vereeuwigd met de telefoon. Zo’n kans krijg je zelden. Ja, eens in de 100.000 kilometer.

Een ton, heet dat. Op onze Opel Astra staan er nu dus drie. 300.000 kilometer! Dat is 7,5 keer de aarde rond. Een kleine 200 keer naar Barcelona. Of 23.437 keer heen en weer van Zutphen naar Baak. Een aardig ritje kortom, wat die inmiddels heeft afgelegd. En dat mag gevierd worden!

De Opel Astra is onze muzikantenauto. De hele drumkit past er met gemak in. Zonodig nog een (bas)versterker en wat gitaren erbij. Zeven jaar geleden hebben we hem gekocht op de afmeting van mijn grote, inmiddels oude DW-bassdrum en bijbehorende hardcase. We maakten eerst nog een proefritje in een te sjieke stationwagon van Chevrolet, die hier bij een dealer om de hoek stond. Mooi blauw, leren bekleding. En ik vond het merk cool. Maar na een rondje om Zutphen bleek die de ultieme test niet te doorstaan: de bassdrum paste er niet in. En dus ging de Chevrolet terug naar de dealer. Die trouwens niet onze vaste dealer was. En Chevrolet niet ons merk. Het was een soort vreemdgaan. Een proefrit voort spek en bonen.

Want we kwamen als vanzelfsprekend weer terecht bij onze vaste garage Melgers in Steenderen, van de broers Vincent en Theo. Oude, zeer vertrouwde vakmanschap. We komen er al ongeveer zolang we autorijden. Altijd goeie auto’s, altijd goeie service en onderhoud.
En dus hoefde ik eigenlijk niet eens een proefrit te maken in die zwarte Opel Astra, die ze voor ons hadden opgesnord. Mooi ding, ruim, degelijk. Bassdrum past erin. Net als in onze vorige Astra. Toch een stukje gereden, even op en neer naar Doetinchem. Fijne auto!

En dat is ie nog steeds. Ja, hij raakt op leeftijd. Lust wat meer olie, krijgt her en der een krasje en rimpel. En hij heeft wat meer last van vocht achter de ramen. Schijnt een Opel-kwaal te zijn, heb ik me laten vertellen. Een beetje frisse lucht doet dan wonderen.
Maar hij laat me nooit staan en we rijden samen heel wat kilometers weg. Vooral…ahum… ‘zakelijk’. Naar het buitenland gaat de band vaak met een busje, maar in Nederland reizen we meestal gewoon met eigen auto. En dan het hele land door. Van Maastricht tot Den Helder. Van Zierikzee tot Delfzijl. Afgelopen woensdag naar Kampen om te repeteren. Gisteravond naar Hedon in Zwolle voor een fijne gig, samen met de band van Ruben Hoeke. En straks gaan we richting Wassenaar om daar rond 22.30 uur het bluesfestival in theater Warenar af te sluiten.

Meestal rij ik alleen. De muziek (hard) aan. De gedachten laten gaan. Inspiratie opdoen voor t een of t ander. Ik vind het best fijn. Maar soms rijdt mijn rhythm-brother Fred mee, da’s dan ook heel gezellig. Praten we over muziek, over het leven en over Pino en Steve, één van onze favoriete ritmesecties.
Bovendien heeft Fred verstand van auto’s. Ik niet. Hij wijst me dus wel eens ergens op. Zoals laatst, ’s nachts na een gig in Delft. Ik was grieperig, Fred reed.
‘Hé, jij hebt ook cruise control?’, riep hij ineens.
Ik keek hem met lodderige, maar zo groot mogelijke ogen aan.
‘Cruise control, wat bedoel je??’
‘Nou hier. Hier zit het knopje van de cruise control.’
Hij drukte erop en we zoefden in een regelmatig gangetje over de snelweg. Fred enthousiast over zijn ontdekking. Ik ook, maar dan met een zuur lachje.
Rij je bijna zeven jaar in je autootje, heb je geen idee dat er cruise control op zit.
Maar zo ontdek je nog eens wat.
En we hebben er veel lol om gehad. Nou ja, de andere jongens in de band vooral.

Ik inmiddels ook. Als ik zo direct bij Arnhem de A12 pak, dan druk ik op het bewuste knopje en rij relaxed richting Wassenaar. Muziek (hard) aan, gedachten laten gaan.
En terwijl ik deze ode aan mijn auto zit te tikken ben ik ondertussen op zoek naar ongelakt hout. Afkloppen. Want het zal toch niet gebeuren dat die ouwe Astra me nu ineens in de steek gaat laten!?
Ik wil wel even door met hem. Minstens nog twee keer de aardbol rond. Of 10.000 keer naar Baak en terug. Nog een tonnetje erbij en dan weer een milkshake. Op naar een volgend jubileum!

Mehlsack

En dan heb je zo’n avond dat alles op zijn plek valt. Dinsdag was dat. In Emmerdingen, in de Mehlsack. De naam van de club deed nog niet direct het beste vermoeden. Maar schijn bedriegt soms.

Als muzikant krijg je er een neus voor. Bij binnenkomst in een zaal of kroeg heb je vaak al een gevoel wat voor een soort avond het zal gaan worden. Meestal klopt het.
In alle drie Duitse clubs waar we deze week speelden voelde het direct goed en werden het vervolgens ook bijzonder fijne gigs. Wat dat betreft een geslaagd tripje dus. Maar de Mehlsack stak er net even bovenuit.

Beetje donkere, rommelige ruimte, in de kelder van een statig geel pand, net buiten het stadje. Grote bar, veel bieren, lage en hoge tafeltjes, wat pilaren en linke afstapjes. Maar gezellig.
Beheerder/soundman Max, een klein gezet mannetje met een kaal hoofd, begroette ons enthousiast. Vrolijk, hij had er zin in. Hielp ons met uitladen. Dat was fijn, want een kelder betekent een trappetje. Maar zelfs dat stoorde niet eens.

Terwijl wij aan het opbouwen waren, drentelde Max rond in het zaaltje. Zette tafels en stoelen goed, rommelde wat met monitoren en microfoons en toen we eenmaal aan het soundchecken waren fleurde hij helemaal op.
Wij waren nog bang dat het veel te hard ging. Want een kelder is steen. Hard en kil. Maar eigenlijk klonk het al gelijk best lekker op het podium. Het grote gordijn erachter hielp.
Hoe het in de zaal klonk?
‘Zoeper’, zei Max.
‘De mensen hier houden van blues. Én van elektrische gitaren’, voegde hij er aan toe.
Dat beloofde al wat.

Max tapte vervolgens een paar grote Weissbieren – over zoeper gesproken – en overhandigde ons de menu’s van de Emmendingse pizzabakker.
‘Pizza, salade, kies maar.’
‘Allebei misschien….?’
‘Ook goed!’
Eigenlijk teveel, maar het smaakte meer dan prima.

Stipt om kwart voor negen kondigde Max ons aan. Want je bent tenslotte wel in Duitsland en daar is kwart voor negen kwart voor negen. En niet ‘begin maar een half uurtje later’.

De Mehlsack was gezellig vol. Ik schat dat er een 150 man in past. Er was de helft. Vooraan gezeten op stoelen aan tafeltjes, achteraan staan en hangen aan hoge tafels. Niet al teveel mensen dus, maar de Veldman Brothers zijn nog niet wereldberoemd in het Schwarzwald. En je moet ergens beginnen.

Maar bovendien, niemand die er om maalde. Want hoe mooi is het als al die 75 mensen, zowel voor het podium als achterin aan de hangtafels, vanaf de eerste tonen van Brothers Groove meegaan met de band. Dat vervolgens 2,5 uur lang blijven doen en dan ook nog uit volle borst ‘Zugabe’ roepen.
Zelfs die twee wel erg oude mannetjes. Aan het begin zaten ze keurig aan het tafeltje links voor het podium, allebei met een grote pot bier voor zich. Maar al na het eerste nummer vluchtten ze ineens weg. Naar huis, dacht ik. Want wat moeten die mannen hier op die leeftijd? Maar nee, al snel ontwaarde ik de mannetjes achterin het zaaltje. Een soort van dansend. Bewegend in ieder geval. De grote bier in de hand.

Zo ging dat in de Mehlsack. Het publiek kreeg energie van ons, wij van hen. En dat in het kwadraat. Dan gaat alles bijna vanzelf, krijg je vleugels. En speel je op je best. Groove, swing, dynamiek. Met power, maar ook fluisterzacht. Zachter nog.
Last van kletsend publiek? In Duitsland bestaat dat probleem niet. Daar komen de mensen voor de band. En niet om gezellig de laatste actualiteiten door te spreken tijdens die gevoelige ballad of slowblues.
Geweldig dat je mensen zo kan pakken met je eigen songs. Dan speel je twee lange sets, maar heb je alle energie om er nog eentje achteraan te spelen. En het had me niet verbaasd als het publiek dat ook best had gevonden. Maar nu namen veel mensen een cd mee naar huis. Sommigen zelfs drie. Das ook leuk.

We pakten in en gaven Max een hand. Hij had ook een mooie avond gehad. De drie kwartier terug in de bus naar het hotel waren we opgetogen.
Eenmaal terug in ons gemoedelijke Gasthaus in Müllheim, liet ik de avond nog eens rustig passeren. Normaal doe ik dat met kamergenoot Fred. Maar hier hebben we allemaal een eigen kamer. Dus douchen wanneer je wilt en lekker zelf bepalen welke tv-zender je kijkt. Das best fijn, maar tegelijk een stuk minder gezellig.
Niet met Fred napraten dus. Het was ook al veel te laat. Dan nog maar even schrijven. En zo gedachten op digitaal papier vastleggen.

Want soms vraag je je wel eens af waarvoor je het allemaal doet. Spelen in een drukke band. Altijd maar weer weg. Afgelopen maandag zeven uur in de bus voor een paar optredens onderin Duitsland.
Natuurlijk is het de bandromantiek. Met je vrienden onderweg. Koffie bij de benzinepomp. Lol, veel muziek luisteren, nog meer er over praten. Maar ook serieuze gesprekken. Hotel, ontbijt, sightseeing, biertje. Het is allemaal onverminderd bijzonder.
Maar uiteindelijk gaat het om die paar uurtjes samen op de bühne. Die zijn bijna altijd leuk, mooi of heel mooi.
En dit keer klopte het helemaal. Op een doordeweekse dinsdagavond in Duitsland. In een Mehlsack. Wie had dat kunnen denken.

Piepjongst

Blues vooral voor ouderen? Tja, de meeste bluesliefhebbers hebben de middelbare school allang achter zich gelaten. Dat valt niet te ontkennen. Maar gelukkig duiken er her en der ook steeds weer jeugdige bluesfans op. Zo opent de splinternieuwe, jonge band No King volgende week vrijdag in De Pol in Diepenheim de bluesavond, waar ook wij met The Veldman Brothers zullen aantreden. En afgelopen zaterdag werd Yumbo Blues in Bunnik georganiseerd door de piepjonge bluesfanaat Tom.

Het was niet alleen opmerkelijk dat Tom pas 15 jaar oud is, maar ook dat Yumbo anderzijds nog echt zo’n oude jeugdsoos-uitstraling heeft. Dat zie je niet veel meer. Yumbo bestaat al een jaartje of 45 en de leeftijd van de doorsnee bezoeker is daar zo’n beetje gelijk mee opgegaan, zo vertelde één van de oudgedienden me zaterdag. Jonge aanwas is er weinig, feestjes van kersverse vijftigers des te meer. Maar gezellig was het er. En de tent draait, zo begreep ik, prima. Zonder een stuiver subsidie!

Tom viel qua leeftijd dus ietwat uit de toon, zaterdagavond,. Maar niet qua muzikale smaak. Hij kent zijn klassiekers. Robert Johnson, Howlin’ Wolf, Elmore James….. Je maakt hem niks wijs. Blues is z’n passie, vooral oude. Z’n platenkast, thuis in Utrecht, staat er vol mee, vertelde hij me. En op de allereerste bluesavond die hij in Yumbo mocht organiseren wilde hij The Veldman Brothers hebben. Hij vond het een eer dat we kwamen. Ik zou het willen omdraaien: wij vonden het een eer dat hij uitgerekend ons wilde hebben.

Nadat we met z’n allen hadden geposeerd voor de camera, op de vintage en perfect in de oude jeugdsoos-sfeer passende bank, kwam ik met Tom in gesprek. Op diezelfde bank. We hadden het over (oude) blues, classic rock, Joe Bonamassa, dat soort dingen.
Of hij misschien ook op Facebook zat? Konden we vrienden worden. Domme vraag was dat.
Ik checkte zijn FB-pagina en zag allemaal voetballogo’s bij zijn favorieten staan. Uiteraard ook die van FC Utrecht.
“Hé, ben je Utrecht-supporter?”
Nog dommere vraag.
“Natuurlijk.”

En het gesprek kwam als vanzelf op voetbal. Hij vertelde over zijn club, ik over de mijne.
Of hij altijd baalde als FC Utrecht verloor?
“Ja, een half uurtje wel”, zei Tom. “Maar dan ben ik het wel weer kwijt.”
“Dat heb ik inmiddels ook wel geleerd”, glimlachte ik. Anders heb je als Graafschap-supporter namelijk weinig leuke weekenden tegenwoordig.

We babbelden wat verder. Over school, zijn interesse in het vak geschiedenis, over de mooie stad Utrecht en uiteindelijk natuurlijk toch weer over muziek. Ik keek nog even op Teletekst.
“Hé, FC Utrecht speelt zo direct bij Sparta, net als wij beginnen met ons optreden”, zag ik.
“Ja, weet ik”, zei Tom. Maar vanavond stond voor hem in het teken van de blues. Niet zozeer van voetbal.
En het werd een hele geslaagde bluesavond. Lekker gespeeld, goeie sfeer, wij hadden het bijzonder naar de zin.
Toen we tegen middernacht de laatste toegift hadden gespeeld, checkte ik op de telefoon nog snel even de voetbaluitslagen. FC Utrecht had in de laatste minuut de winnende goal gescoord. Ik was er blij om, merkte ik. Voor het eerst in mijn leven was ik zowaar even voor FC Utrecht. Nou ja, eigenlijk was ik vooral blij voor Tom, dat zijn club had gewonnen.
Hij had ons, met al zijn jeugdig enthousiasme, een fijne avond bezorgd. Wij hem volgens mij ook. Eén van de piepjongste en fanatiekste bluesfans die ik ooit heb ontmoet.

Jan

Er zijn van die mensen die je telkens weer tegenkomt, als je veel met je bandje op pad bent. Jan is er zo eentje. En tegelijk niet zo maar eentje. Jan en ik zijn namelijk ongeveer tegelijk begonnen in de muziekwereld. We hebben een geschiedenis samen, om het maar eens plechtig te zeggen. Jan zag mij opgroeien als drummer. Ik hem als geluidstechinicus. Techneut, zegt hij zelf. Het is altijd mooi om Jan weer te ontmoeten. Leuk ook. Ben je in ieder geval weer op de hoogte van de laatste moppen. En als het klikt, staat ie altijd voor je klaar. Al meer dan 35 jaar.

Terug dus naar begin jaren tachtig. Ik speelde in m’n eerste bandjes, Jan deed zijn eerste pogingen om van al die herrie een enigszins fatsoenlijk geluid te brouwen. Hij was als techneut nauw betrokken bij mijn eerste band Blackbury Accident, maar we trokken pas echt intensief samen op toen ik begin jaren tachtig drummer werd in Charley’s Bluesbreakers. Toen al een bluesband ja, waar we – Karel (Charley), Henk-Jan, Ruud, Harm en later nog Marieke – toch zeker een jaar of vijftien mee hebben gespeeld. In de jaren tachtig een tijdlang zelfs behoorlijk intensief. Later veranderden we naam trouwens in simpelweg Charley’s Bluesband. De Bluesbreakers waren tenslotte van John Mayall. Niet van Charley. Eerlijk is eerlijk.

Jan was onze vaste technicus. Hij deed het geluid en meestal speelden we ook over zijn PA of, in kroegen, zijn zangset. Dat betekende dat Jan dus altijd reed. In het prille begin met een witte Ford Transit, die hij liefdevol de ‘Mekka’ had gedoopt. Later kwam er een rode Mercedes Diesel. Veel meer ruimte, niet alleen achterin, maar ook in de cabine.
Jan woonde ongeveer bij mij om de hoek, ik reed met hem mee in de bus. Dat had een groot voordeel. Ik kon altijd een biertje drinken. Hetgeen in die dagen nog enthousiast gebeurde. Maar er stond ook iets tegenover. Ik hielp Jan altijd met uitladen en opbouwen van het geluid. Als de rest van de band binnenkwam stonden PA of zangset en backline vaak al klaar.

Samen doorkruisten Jan en ik bijna het hele land. In het westen kwamen we om de een of andere reden maar sporadisch, maar we reden net zo makkelijk naar Limburg als naar Friesland. Stoer was die keer dat we ’s avonds in Eindhoven speelden en de volgende ochtend al weer vroeg rchting het Oerol festival op Terschelling moesten. Met de hele band op de boot, net een soort toernee.
Je leert elkaar aardig kennen als je veel samen bent. Met Jan was het altijd gemoedelijk. We kletsten veel over bands, over optredens, over muziek. We namen de meest actuele moppen door, draaiden wat muziek, stopten bij de benzinepomp voor – ik denk – cola en winegums en hadden er altijd zin in.
Toch was Jan ook wel eens eigenwijs en nukkig. Onderweg eigenlijk nooit, maar eenmaal ter plekke waren er er wel eens zaken slechte geregeld of het gebeurde niet zoals Jan het graag wilde.
“Ik pak het spul weer in en ga noar huus”, bromde hij dan wel eens. Het gezicht op onweer.
De eerste keer schrok ik daar van.
“Dat kunnen we niet maken, Jan”, zei ik nog. Maar de volgende keer wist ik het. Gewoon even laten uitrazen. Het komt wel weer goed. Dat kwam het meestal ook. De ene keer beter dan de andere keer, maar optredens met de Bluesbreakers waren bijna altijd leuk en gezellig.
En als hij me dan diep in de nacht weer precies bij mijn voordeur afleverde, sprak ik steevast dezelfde woorden: ‘Bedankt Jan. Het was me weer een waar genoegen.”

Door de jaren bleven onze wegen kruisen. Jan was geluidsman bij Poundcake, hij kwam zo nu en dan buurten bij Superfly en bij de reünie, eind 2014, van Blackbury Acccident was het geen enkele discussie wie daar het geluid zou moeten doen: Jan.

Gisteren moest ik naar Ter Idzard in Friesland. Invallen bij Old Ni-js. En wie is er sinds een tijdje de vaste technicus bij die Achterhoekse band? Juist ja!
Nu woon ik al meer dan 25 jaar niet meer bij Jan om de hoek, maar nog altijd wel dicht in de buurt. Dus gisteren kwam hij me weer eens ophalen. Net als toen. Vijf voor drie stond hij, samen met Rens, bij mij voor de deur. Want als Jan zegt dat hij zo tussen drie uur en kwart over drie komt, dan weet je dat je om vijf voor drie klaar moet staan.
Daar gingen we weer, samen in de bus. Dubbele cabina tegenwoordig. Jan en Rens voorin, ik achterin. We hadden het over muziek en vroeger, Jan vroeg zich af hoeveel kilometers we in hemelsnaam al samen onderweg waren geweest. Geen idee Jan. Veel.

Ruim voor vijf uur kwamen we aan bij het Dorpshuis in Ter Idzard. De organisatoren van het concert keken verbaasd op. “Jullie zouden toch pas om zeven uur hier zijn?”. Zij kenden Jan nog niet.
We hadden dus tijd zat en dat was heerlijk relaxed. Kop koffie, podium inspecteren, de hele handel eens uitpakken en opbouwen. Jan had de eerste stekker nog nog nauwelijks in het stopcontact of de stroom viel uit. Dat gebeurde vervolgens nog een paar maal. Mijn gedachten gingen terug naar vroeger. Straks bromt Jan weer dat ie het spul inpakt als het zo doorgaat. Maar nee, niks van dat. Iedereen bleef kalm, Jan vooral
“Weet je Han”, zei hij toen de problemen waren opgelost. “Ik maak me tegenwoordig niet meer zo druk.”
Dat had ik al gemerkt.

Ik begon me trouwens zo zoetjesaan wel ergens anders zorgen over te maken. Ik had nog geen mop gehoord. Dus daar op een goed moment maar eens bij Jan naar geïnformeerd. Ha, het was alsof ik een kwartje in de automaat gooide. Jan’s ogen begonnen te glimmen en binnen de korste keren had hij er vier verteld. Die ene over boerenknecht Geert en zijn Zundapp was de mooiste. Ik kende hem al. Jan ook. Maar we hadden er enorm lol om.
Ik heb trouwens even zitten rekenen. Pakweg 35 jaar onderweg met de PA, stel twee keer per week. Dat is honderd keer per jaar, oftewel 3500 keer al die jaren. En dan iedere avond drie nieuwe moppen. Dat zijn er bij elkaar zo’n tienduizend. Het zou een aardig boekwerk zijn.

Het was een geslaagde avond met Old Ni-js. Relaxed, prima verzorgd, lekker gespeeld, volle zaal. Jan was in zijn nopjes met het zaalgeluid en ik met de sound op het podium. In de bus terug naar huis, Rens nu achter het stuur, Jan ernaast, bespraken we de avond. Maar na Zwolle werd het stiller. We waren voldaan, maar ook moe. En Jan moest de vogende ochtend om half negen alweer naar een nieuwe klus. Altijd op pad met dat geluid. Nog steeds.
Rond half drie nachts werd ik voor de deur afgezet. Drumkit uitgeladen en de jongens welterusten gewenst. En ik sprak weer diezelfde woorden als toen. En meende het oprecht.
“Het was me weer een waaar genoegen, Jan!”