Roger Glover

Eerlijk gezegd had ik niet meer durven hopen dat er nog vaak face-to-face interviews met buitenlandse bands of artiesten zouden plaatsvinden. Vroeger, ja vroeger, toen vlogen muzikanten de hele wereld over om in veel landen en in mooie hotels met de pers te praten en hun nieuwste album aan te prijzen. Of ze lieten al die persjongens en -meisjes gewoon naar hen toe komen. Naar Engeland, naar Amerika. Mooie snoepreisjes waren dat soms.

Maar ja, pandemie én moderne techniek gooiden roet in het eten. Teams, Zoom, Skype, het blijkt allemaal vele malen praktischer en, eerlijk is eerlijk, ook veel milieuvriendelijker. Het scheelt iedereen enorm veel tijd. Maar minder leuk is het wel.

Hoe verrast was ik dan ook toen ik afgelopen najaar op een zaterdagochtend een appje kreeg van hoofdredacteur Jean Paul, kortweg JP, van Soundz. Of ik tijd had om Deep Purple te interviewen? Deep Purple? Eén van mijn top3-bands allertijden! Komende woensdagochtend al. Face-to-face. In Oberhausen.

Tijd? Hmm, eigenlijk niet. Drumlessen, bandrepetitie, een aankomende verhuizing van ons Popcollege. Afijn, het hele riedeltje. Maar voor sommige dingen moet je gewoon tijd maken. Dus ik appte al snel terug: ‘jazeker, dat gaat lukken!’.
Wel wilde ik graag nog even weten wie van de Purple-mannen ik dan wel zou mogen spreken. Ik voelde iets van een kleine teleurstelling toen JP de naam van bassist Roger Glover noemde. Ik had Glover en ook zanger Ian Gillan beide al eens afzonderlijk telefonisch geïnterviewd – dat was nog voor het zoom-tijdperk en dus eigenlijk nóg minder leuk, maar tegelijk waren dat al best heel bijzondere telefoontjes natuurlijk. Het gesprek met Gillan verliep toen soepeler dan dat met Glover.

Bovendien Ian Gillan is de frontman van de band. En anders was er in Oberhausen wellicht ook nog drummer Ian Paice. Held! Die wilde ik ook héél graag eens ontmoeten.
Maar goed, het interviewschema voor deze woensdag was volledig dichtgetimmerd. Ik kreeg een half uur lang Roger Glover toebedeeld. En vice versa. Maar net hoe je het bekijkt. Bovendien wist JP me te melden dat Glover een heel sympathieke man is. En ik bedacht me dat ik niet moest zeuren. Dit was mijn kans om nog eens een orineel Purple-lid, eentje van In Rock, Machine Head, Made in Japan en Child In Time, live te spreken. 

Zo zat ik op een best mooie woensdagochtend in oktober, al rond half 8 l in de auto richting Duitsland. Mijn ‘In Rock’-LP en een zwarte stift in de tas. Want het toch leuk om op zo’n iconische plaat de handtekening van de makers te hebben. Vind ik althans.
Om 10 uur had ik het interview, daarvoor nog wat corona-formaliteiten; ik kon maar beter op tijd gaan. Je weet maar nooit op die Duitse Autobahn. Maar deze ochtend geen enkele Stau, dus ik arriveerde ruim op tijd in Oberhausen in het Parkhotel, alweer ik door de receptie werd doorverwezen naar elders in de lobby. Daar zou een medewerkster van de band een coronatest afnemen.

Of zij mijn contactpersoon Kerstin was?
Nee, dat was ze niet.
Of de hele band vandaag hier in Oberhausen aanwezig was?
Ja, dat wel. Behalve gitarist Steve Morse, die had andere verplichtingen.

Ze liep op me af en stak zonder enige waarschuwing de wattenstaaf diep in mijn neus. En verder was ze niet bijster spraakzaam. Ik besloot dan maar te wachten op wat zou gaan komen.
Kort daarna bleek de test negatief en druppelden tot mijn blijdschap en, eerlijk is eerlijk, ook wel opwinding, de Deep Purple-leden de lobby binnen. Eerst toetsenist Don Airey, de laatst toegetreden Purple, dus in dat licht de minst interessante. Maar toch, hij werkte wel met Ozzy, Whitesnake, Cozy Powell en ik zag hem in 1979 met Rainbow, tijdens de Down To Earth-tour in Ahoy. Toen ook met Roger Glover trouwens.

Inmiddels waren Ian Gillan, in joggingbroek, en Glover, met petje, ook gearriveerd in de lobby. En hé, kwam daar niet Ian Paice de lift uit? Jawel, daar stond ie. Klein, zijn bijna hagelwitte haar in een staartje, brilletje op natuurlijk. De man van The Mule, de drumsolo die ik vroeger als jongetje al zo vaak had geluisterd. Ik kon hem ongeveer aanraken.
Kerstin kwam er ook aan. Of ik nog even geduld had, de mannen moesten nog snel wat promo-dingetjes afhandelen.

Daar zat ik dan op een riante stoel in de foyer. De testmedewerkster op de bank tegenover me. Haar laboratorium voor zich uitgestald op tafel. Er moest nog veel getest worden vandaag.
De mannen van Deep Purple babbelden wat met elkaar, ze knikten eens naar de journalist die daar ogenschijnlijk heel nonchalant zat te wachten, telefoon in de hand, maar ondertussen genoot van deze bijzondere en gemoedelijke setting. Eén van ’s werelds grootste rockbands stond hier een paar meter verderop. De mannen signeerden wat attributen en spraken een promofilmpje in voor de Duitse tv. Met zijn vieren naast elkaar op een bank, vijf meter van mijn stoel.

Ik dacht aan de LP en stift in mijn tas, aan handtekeningen. Kerstin maakte een paar foto’s van de vier Purple-muzikanten op de bank. Ik wilde haar vragen of ik er niet even tussen mocht gaan zitten en of ze dan nog een laatste foto wilde maken. Maar ja, anderzijds, durfde ik dat wel? Ik wilde wel een beetje serieus genomen worden. Ik was daar als journalist. Niet als bakvis.
Dus ik vroeg het niet, van die foto. Ook liet ik mijn LP en stift in de tas. Eerst het interview, dan straks vast nog wel een kans, hoopte ik.
De bandleden verdwenen weer naar elders en ik liep even later achter Kerstin aan, door de gangen van het hotel, richting de kamer van Roger Glover. Die me allerhartelijkst ontving.

‘Ah, ik zag je net al zitten in de lobby’, lachte hij. Dat klopte, hij wist alleen niet wat er daar allemaal door mijn hoofd ging. Dat zei ik ook niet.
Het interview liep als vanzelf. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik best wat muzikanten heb mogen interviewen, vrijwel nooit was er één onvriendelijk, maar Roger Glover staat vanaf nu bovenaan als één van de meest sympathieke, bescheiden, relativerende en humorvolle. Wat een ontzettend leuke man! JP had niets te veel gezegd. Te weinig eigenlijk.
Wilde hij misschien mijn LP signeren en, als we dan toch bezig waren, ook op de foto? Oh ja, geen enkel probleem.
‘I ruined your album’, grinnikte hij, toen de handtekening erop stond.
‘Het was me een waar genoegen om je te mogen spreken’, zei ik.
‘Wederzijds’, antwoordde hij. Ik dacht dat dat uit beleefdheid was.

We gaven een boks en ik zocht in de doolhof van het Parkhotel mijn weg terug naar de lobby. Daar zat de testmedewerkster nog steeds op haar plek, inmiddels met twee andere journalisten, die zo te zien net aan de beurt waren geweest. 
Of Kerstin ergens was?, vroeg ik. Nee, maar die zou zo wel weer een keer komen, reageerde ze.
Ik besloot te wachten. In Rock en de stift in mijn tas. Er stond inmiddels één mooie handtekening op. Nog twee te gaan. Kwartiertje gewacht, nog eens wat rondgelopen, een keer naar de wc, nergens een Kerstin te zien. Laat staan een Gillan of Paice.

Ik stond in dubio. De auto pakken? Maar zou deze kans zich ooit nog eens voordoen? Nog maar wachten en ja, daar kwam Kerstin aangehold. Duidelijk druk. Ze wilde me nog snel even bedanken en afscheid nemen, maar ik liet mijn LP zien. Of Gillan en Paice ‘m ook niet even konden signeren?
Ik voelde me nu wel een bakvis.
Zij verontschuldigde zich, vond het overduidelijk heel sneu voor mij. Maar het ging niet lukken, zei ze. ‘Echt niet, heel snel even?’, deed ik nog een poging. Maar het promoschema liep nu al uit, ze kon de mannen onmogelijk storen. ‘Entschuldigung’, zei ze nog en ze meende het.

Ik deed de LP weer in mijn tas, gaf haar een boks en liep naar de auto. Op de terugweg ging mijn gevoel even heen en weer tussen euforie en lichte teleurstelling. Het eerste won. Natuurlijk, jammer dat Gillan en Paice niet op mijn In Rock staan. Een nieuwe kans zal er misschien niet meer komen. Maar het was genant geweest als ik daar in de lobby, als – ahum – zelfrespecterende journalist direct om handtekeningen had gebedeld.

Maar vooral: ik had zojuist één van de allerleukste interviews ever gedaan. Met een iconische muzikant, die zichzelf op geen enkele manier iconisch leek te vinden. Zijn handtekening en foto heb ik. Ze zijn me nu al dierbaar.

Cesar 70

Het is natuurlijk onvermijdelijk als je zelf ook een jaartje ouder word. En bent opgegroeid met de grote rockbands uit de seventies. Dan worden je drumidolen ook langzaam oude mannen. John Bonham, Cozy Powell, Mick Tucker, ze zouden nu allemaal 70 zijn geweest. Of + al zelfs. Ian Paice is het vorige maand geworden. En Cesar is het vandaag. 70 jaar.

Vroeger was je dan met recht oud. Zeker voor rock’n roll. Cesar niet. Die is still going strong. Net zoals die andere drie Earrings. Het blijven een soort van kwajongens. Maar iconen zijn het inmiddels ook. De band en de leden. Alle vier even onvervangbaar in de band. Met Cesar als mijn drumheld. Al 45 jaar.

Mensen kijken me soms aan of ik niet helemaal in orde ben, als ik vertel dat Cesar mijn favoriete Nederlandse drummer is. Er zijn, zo hoor ik dan, toch wel betere drummers!? Poeh ja, het zal vast. Maar ‘beter’? Het interesseert me maar matig. Uiteindelijk gaat het om wie het lekkerst boem-tjsak speelt. Maar ook om wie de beste uitstraling en performance heeft, de meest legendarische albums en songs heeft ingespeeld. En de fijnste danwel bekendste grooves.

Bij mij begon dat met de allerbekendste: de shuffle in Radar Love. Niet dat ik toen enig idee had van shuffles. Ik was elf. Maar het ritme dat Cesar aan het begin van Radar Love op zijn snare speelde, dat pakte. De drumsolo in het midden van de song nog meer. En helemaal dat bijbehorende filmpje dat ik zag op TV. Zal wel Toppop geweest zijn. Met die vier enorm stoere rockers. En Cesar achter zijn dubbele, zilverkleurige Fibes-kit. Relaxed, soepel, beetje goochelen met zijn drumsticks. Die coole houding, die gaandeweg zijn handelsmerk werd. Evenals zijn zo herkenbare boem-tsjak.
Ik werd Earring-fan. Maar vooral bewonderaar van Cesar.

Mijn voorkeur gaat naar het jaren zeventig-werk van de band. Instant Poetry, gaaf nummer. Nooit live gehoord trouwens; te lastig, denk ik. Maar ook Ce Soir, Sleepwalkin’, Just Like ince Taylor, Bombay. En wat te denken van Golden Earring Live. Een monument van een dubbelalbum. Nog steeds.

Over live gesproken. Ik heb ze heel vaak gezien, de Earring. De eerste keer, een kleine 40 jaar geleden, hier in mijn stad Zutphen, in de prachtige Buitensoos. Door Barry Hay wel eens het ‘Paradiso van de Achterhoek’ genoemd. Of ‘van het oosten’. Zoiets. Ze speelden er in ieder geval graag, want in de jaren tachtig kwam de Earring vrijwel jaarlijks naar Zutphen.
Meestal was ik erbij. Eerst nog gewoon als bezoeker. Die keer dat ik me, samen met vriend en geluidsman Jan Molema, na afloop van de show aan de rand van het podium stond te vergapen aan Cesar’s imposante, witte Pearl-kit. Zojuist volop bespeeld, nu stond die daar verlaten. Alleen dat vond ik al een beleving. Zo dicht bij zijn drumstel.
In die tijd heb ik mijn toenmalige drumkit – ook een Pearl, maar dan een zilvergrijze WLX – ook gemodelleerd naar die van Cesar. Dubbele bass, toms beetje recht, evenals de crashes. En dan één crash precies middenvoor tussen de racktoms. Zo had hij het ook.

Een paar jaar later, februari 1988. Ik was net aangesteld als popmedewerker bij de dagbladen hier in de regio. Powerplay was support van Golden Earring in de Buitensoos. Ik had een interviewafspraak met Powerplay’s Jan van der Meij en mocht na hun optreden backstage komen. Stond ik ineens per ongeluk midden in de kleedkamer van de Earring. Cesar zat op een stoel direct rechts naast de deur een beetje met zijn stokjes te tikken. Op te warmen, zeg maar. Ik wilde meteen rechtsomkeert te maken, maar bedacht me. Raapte mijn moed bij elkaar.
‘Eh…. Hallo’, zei ik.
‘Hoi’, zei Cesar.
En ik realiseerde me: dit is mijn kans. Ik gaf Cesar een hand, vertelde dat ik namens het Zutphens Dagblad kwam en op zoek was naar Jan van der Meij. Dan moest ik achter het podium langs naar de andere kleedkamer, wees hij me de weg. Ik vroeg nog of hij zin had om te spelen vanavond. Niet een enorm intelligente vraag. Maar hij antwoordde vriendelijk. Dat de Earring niet toert omdat het moet, maar omdat ze het gewoon heel graag doen, vertelde hij. Ik heb het nog meegenomen in mijn recensie.

Ik ging daarna richting Powerplay. Opgetogen. Want het meest belangrijke en tevens ongeplande interview had ik zojuist al achter de rug. Na afloop van het gesprek met Van der Meij nog een tijdje backstage naar de Earring en Cesar staan kijken. Zag ik hem daar van dichtbij. Relaxed, soepel, beetje goochelen met zijn sticks. Mijn avond was meer dan geslaagd.

Een tijdje later ook nog eens wat onaardigs geschreven over Cesar, trouwens. Hij deed, ook in de Buitensoos, een drumsolo met een handdoek over zijn hoofd. Die handdoek vond ik, in vergelijking met die spectaculaire act met dat jasje met samples van eerdere tours, maar zo zo. Dat stond de maandag erna in de krant. Dinsdag lag de eerste boze brief al op de redactie. Handgeschreven; email en social media, dat kenden we niet. Het was nog net geen doodsbedreiging. Ook dat bestond nog niet. Maar de boodschap was duidelijk: kom niet aan de Earring. Of aan Cesar.
Zo is het natuurlijk eigenlijk ook.

En dus ging ik kort daarna vol goede moed voor de krant naar een middelbare school hier in de regio. Cesar gaf er een clinic. Hij droeg die middag een sweater van het nieuwste Earring-album Love Sweat. ‘Een Love-sweater’, schreef ik nog heel bijdehand in mijn artikel.
Maar vooral mooi om te zien hoe hij dat deed met die pubers. Losjes, geintjes en ondertussen speelde hij toch wel heel lekkere dingetjes, viel me op. Van die hoogstandjes en exotische ritmes die hij tijdens Earring-shows niet kwijt kon. Daar op die school heb ik Cesar nog een paar korte vragen gesteld. Maar een uitgebreid interview zat er niet in.

Ook niet die keer in Musis Sacrum in Arnhem. Golden Earring speelde er unplugged. Het album Millbrook USA was net uit en ik zou een interview doen voor het toenmalige magazine People & Music. Eenmaal backstage viel ik midden in het diner van de band. Cesar legde, net als de andere bandleden, netjes zijn mes en vork neer, rommelde nog even wat met zijn servet en gaf me een hand.
‘Cesar’, zei hij. Ja, dat wist ik wel.
Vervolgens nam Barry Hay de honeurs namens de band waar. Ook goed en leuk. Misschien wel de beste Earring als het aankomt op pittige uitspraken en dus een leuk artikel. Maar een mogelijk interview met Cesar ging weer aan mijn neus voorbij.
Wel een mooie gig gezien, later die avond. Akoestisch, klein drumkitje. Maar toch. Relaxed, soepel, beetje goochelen met zijn drumsticks. Cesar.

Misschien maar goed ook dat het echte interview er niet kwam. Van alle hier in het begin genoemde drummers heb ik er nooit één geïnterviewd. Helden moet je eigenlijk ook niet spreken, die moeten een beetje mythisch blijven. En dat is Cesar nog altijd.

Niet alleen voor mij trouwens. Vraag een willekeurige oudere jongere in ons land wie Cesar is en een enkeling zal iets roepen over Julius. De rest zegt Zuiderwijk. En Golden Earring. Een grotere rockband heeft ons land nooit gehad. Een groter drumicoon is er nooit geweest. Die zal er ook niet komen.

Ooit, ergens in 1989, schreef ik een recensie over een Earring-concert in het Overijsselse Holten. Het was gewoon een ouderwets goeie show. Maar ook wel wat voorspelbaar, vond ik. Ik schreef dat de mannen een dagje ouder werden. Rond de 40 al wel. Vroeg me af hoelang ze het nog zouden volhouden. ‘De Nederpop (zo heette dat toen) zonder Golden Earring, dat zou raar zijn’, eindigde ik mijn stukje.

Mijn twijfel over de houdbaarheid van de Earring bleek nogal een misvatting. Dertig jaar later, ze zijn er nog steeds. Is Cesar er nog steeds. Sterker nog, sinds ik me bewust ben van pop- en rockmuziek, sinds ik ben gaan drummen, is hij er altijd geweest.
En ik hoop oprecht dat het nog even zo blijft. 70 is niet piepjong, nee. Maar tegenwoordig ook niet meer stokoud. Zeker niet voor kwajongens als de Earrings. Zeker niet voor Cesar. Nog altijd relaxed, soepel, beetje goochelen met zijn sticks.

Cheerz Cesar, dank voor alle muziek, drums en inspiratie. En vooral: van harte en nog heel veel jaren!
En dat van die Nederpop zonder Golden Earring? Laat dat nog maar een jaartje of wat wachten!

Glenn

Zojuist op de deurmat: weer een mooie editie van muziekmagazine SOUNDZ. Daarin mijn artikel over good old Glenn Hughes. De man die op pensioengerechtigde leeftijd nog rockt, funkt en grooved als een jonge hond.
Mooi interview was het, alweer een maand of wat geleden in de Boerderij in Zoetermeer. Niet zozeer een aardige, maar zeker interessante man. Fysiek inmiddels wat fragiel. Een sprintje over het podium zat er niet in. Maar wat wil je ook; net twee splinternieuwe knieën aangemeten gekregen. En een leven vol drank en drugs en bijna-dood achter zich. Ver achter zich, dat wel. Want Glenn Hughes is al pakweg 25 jaar clean.

Ondanks die lichamelijke ongemakken blaakte de man van energie. Zowel op als achter de bühne. Hij sprak vol passie over zijn laatste soloplaat Resonate, wat mij betreft één van de beste albums van 2016. Maar ook over zijn verleden bij Deep Purple, over hoe onhandelbaar hij vroeger soms was, over het ‘niet-verwacht-maar-gelukkig-toch-gekomen’ nieuwe album van gelegenheidsband Black Country Communion en uiteraard over zijn voorliefde voor soul en in het bijzonder Stevie Wonder en Smokey Robinson.

Maar fascinerend was vooral zijn vurige pleidooi over geloof, spiritualiteit, hogere machten, muziek en liefde. Hij heeft een opdracht hier op deze aarde, zo vertelde hij.
“Het zal je vreemd in de oren klinken, maar geloof me; ik heb een heel bewust contact met hierboven. God, Boeddha, Allah, het doet er niet toe. Het is groter dan wij allemaal samen. Een hogere macht die van mij vraagt de boodschap van liefde te verspreiden. Muziek is een helende kracht. Het brengt mensen samen, ongeacht kleur of religie.”
Hughes zei het zonder blikken of blozen. Knipperde niet even met zijn ogen. Hij keek me juist strak aan, om de ernst van zijn betoog te benadrukken. En ook omdat hij waarschijnlijk wel weet dat hij niet altijd serieus wordt genomen.
“Niet iedereen zal het van me aannemen’, zei hij zelf ook. ‘Maar ik denk zelfs dat muziek de enige manier is om de wereld te genezen. Je kan angst wegdrukken door drank of drugs te nemen. Of boos te worden. Dat heb ik zelf volop gedaan. Maar luisteren naar muziek is een heilzame en pure manier om blij te worden. Je wordt er een fijner mens van.”

Wat je er ook van mag denken, ik vond het mooi. Niet zozeer dat muziek het enige is dat de wereld nog kan redden, hopelijk zijn er ook nog andere opties. Maar wel dat muziek mensen samen brengt, een positieve vibe verspreidt
‘The message of love’, zegt Glenn Hughes in Soundz. ‘Spreadin’ the blues’, is het motto van The Veldman Brothers. Gisteren deden we dat in Oosterbeek, vanavond op de Groenmarkt in Amersfoort.
Het maakt niet zoveel uit hoe je het noemt. Het gaat om de essentie: blij worden van muziek. Zo is het, Glenn Hughes!

Ozzy

Teruggevonden op YouTube, een item voor het Top 2000-journaal over Ozzy Osbourne en Paranoid. Dat journaal bestaat inmiddels niet meer. Wegbezuinigd, denk ik. Maar tot vier jaar geleden werden er nog filmpjes gemaakt over liedjes uit de Top 2000. Zat je op Cultura24 een beetje naar dat Top 2000-café te kijken, kwamen er ieder uur tijdens het reclame- en nieuwsblok leuke items over oude hits voorbij.
In 2012 mocht ik er aan twee meewerken. Eentje over het nummer Fox On The Run van mijn jeugdhelden The Sweet en de ander over mijn interview in 2002 met Ozzy Osbourne, bij hem thuis.
Het filmpje over The Sweet lijkt om de één of andere reden verdwenen van YouTube, die over Ozzy is er nog. Opgenomen in mijn nog FB-loze leven, precies vier jaar geleden in Hilversum.

Er zit nog wel een leuk verhaal aan die trip in mei 2002 naar huize Osbourne, in Beaconsfield, even ten noordwesten van Londen. Want het was helemaal niet de bedoeling dat Ozzy ons daar zou ontvangen. We waren die ochtend in alle vroegte met z’n drieën vanuit Nederland naar Londen gevlogen. Mijn collega’s waren van, ik dacht, Aardschok en Oor. Ik was daar namens de GPD, toenmalig persbureau voor de regionale dagbladen.
Ozzy zou interviews doen ergens in een Londens hotel. Maar toen wij met z’n drieën op weg waren daarheen, kwam er een telefoontje van de platenmaatschappij: Ozzy was niet helemaal fit en had besloten de interviews bij hem thuis te doen. Bij het hotel stond een taxi klaar om ons naar Beaconsfield te brengen.
Nou, dat was opwindend nieuws, kan ik zeggen. De hele planning liep hierdoor wel aardig uit de hand, maar hé, thuis bij Ozzy Osbourne. Dat gebeurt je niet iedere dag.

Het was een hele belevenis toen we met de taxi door de toegangspoort het landgoed opreden en daar die enorme villa, die we kenden uit de MTV-serie The Osbournes, opdoemde. Een drukte van belang was het er. Mensen van de platenmaatschappij, journalisten uit andere landen die voor ons aan de beurt waren geweest, een filmploeg van MTV buiten in de tuin – nou ja, het was meer een park – en weet ik veel wat al die andere mensen daar deden. Sharon Osbourne liep vriendelijk doch streng de boel in goede banen te leiden.
Klein nadeel was dat omwille van de krappe tijd de interviews werden gecombineerd. Ik samen met de jongen van Aardschok, we kregen een half uurtje. Nou prima.

Daar zat ie, in z’n trainingspak op de bank in de sjieke woonkamer, temidden van alle hectiek die volledig aan hem voorbij leek te gaan. Of hij was niet anders gewend. Wij namen plaats tegenover hem, ieder op een riante stoel. Ozzy sprak zoals we dat van hem kennen. Enigszins hakkelend en stotterend. Niet gespeeld, maar helemaal zichzelf, volgens mij. Ik had hem een paar jaar daarvoor al eens gesproken in het Amstel Hotel, toen was hij redelijk van de wereld. Hij had toen werkelijk geen idee of hij in Amsterdam of Melbourne zat. Of dat het ochtend of avond was. Ik vond hem toen een soort van aandoenlijk. Nu was hij goed bij de les. Eerlijk en authentiek.

Na afloop van het interview was er nog één grote vraag: hoe konden wij in hemelsnaam nog op tijd onze vlucht terug halen. Maar Sharon gaf één van de assistenten opdracht ons als een haas naar het vliegveld te rijden. Wat de man vervolgens inderdaad ook deed. Poeh. Het was me het ritje wel. Maar we waren op tijd. Een bijzondere dag was het!
Trouwens Paranoid stond vier jaar geleden op nummer 88. Nu op 113. Dat is redelijk steady. Ozzy’s No More Tears staat op 1100. Maar verder geen Black Sabbath en Ozzy Osbourne in de lijst. Da’s toch wel wat karig voor zo’n invloedrijke band…

Richie Sambora

Ooit was ik best gecharmeerd van Bon Jovi. Die eerste keer dat ik de band zag, eind 1984 in Zwolle, als support van het destijds ongeschminkte Kiss, was ik aardig onder de indruk. Een nog piepjonge band, boordevol energie en met catchy rocksongs als Runaway en Breakout. Daarna heb ik Bon Jovi lange tijd gevolgd, maar na Crush uit 2000 ben ik ze uit het oog verloren. Een ‘guilty pleasure’? Mwah, toch niet. Living On A Prayer blijft een partyrockklassieker, These Days is echt een mooi album en ballads als Bed Of Roses en Wanted Dead Or Alive zijn met al hun opgeklopte dramatiek wel hele goeie songs.

En dus was ik maar wat blij toen ik op 9 juni 1996 naar Enschede mocht om daar voorafgaande aan de Bon Jovi-show in park ’t Rutbeek twee leden van de band te interviewen voor het toenmalige rockmagazine WATT. Het ging om drummer Tico Torres en toetsenist David Bryan. Zeg maar de mindere goden in de band. Maar toch. Het was m’n eerste interview voor de WATT en meteen met niet maar zo een band. Ik vond het dus mooi. Bovendien, zo was mijn opdracht, ging ik met hen een ‘luistertest’ doen. Ik zou de mannen nummers van andere bands laten horen, vooral heavier en alternatiever dan Bon Jovi zelf. Torres en Bryan moesten dan daarover hun mening geven.

Enthousiast en vol van de welbekende gezonde spanning vertrok ik op een mooie voorjaarszondag naar ’t Rutbeek. De backstage was enorm. Niet dat ik er nog nooit één had gezien, maar dit was een meer een soort kantorenpark. Mijn hemel. Dat stond er dan allemaal voor één enkele show.
We moesten in die backstage-area door meerdere security’s. Waarna we uiteindelijk in het hermetisch afgesloten heilige der heiligen kwamen: de plek waar Bon Jovi verbleef, ieder bandlid in een eigen luxe cabin.
We waren die laatste, streng bewaakte afzetting nog niet gepasseerd of de in spijkerbroek en dito overhemd gestoken Richie Sambora kwam uit zijn verblijf naar buiten gerend. Ik stond oog in oog met de gitarist. “Hey, how are you doing? I feel great today!”, riep hij enthousiast, z’n armen wijd gespreid. Het beeld staat nog op m’n netvlies. Natuurlijk, ik weet best, Sambora is ook maar een gewoon mens, maar toch blijft het bijzonder, zo’n ‘rockster’ op een paar meter afstand.
Maar nog mooier was vervolgens de mededeling van de vrouwelijke tourmanager van Bon Jovi dat de planning van deze middag enigszins was omgegooid. Drummer Tico Torres had andere verplichtingen en ik kreeg, naast David Bryan, zowaar Richie Sambora als interviewpartner toebedeeld.
Dat was even een opsteker!

En zo zaten we een kwartiertje later met z’n drieën op een bankje op het grasveld in de zon, temidden van de Bon Jovi-cabins, Sambora, Bryan en ik. Laptop en smartphone bestonden nog niet, dus ik had een ghettoblaster met cassettespeler en volle batterijen bij me. Ik draaide voor de Bon Jovi-heren een cassettebandje met allerlei heavy muziek. Sepultura, Life of Agony, Therapy?, Gorefest en nog zo wat van die alternatieve bands. Maar ook AC/DC.
David Bryan was nogal op de achtergrond, hij lachte wel, maar zei niet veel. Dat kon ook niet, want Richie Sambora had het hoogste woord. Je kwam d’r niet tussendoor. Hij had met zijn ‘I feel great today’ kennelijk niets teveel gezegd.
De gitarist vermaakte zich opperbest met al die muziekjes. Over iedere band had hij wel iets te zeggen. En dat deed hij vol vuur. Hij headbangde op Roots Bloody Roots van Sepultura en imiteerde Angus Young toen ik ‘m Highway to Hell liet horen. AC/DC was z’n ultieme ‘partyband’, vertelde hij.
Jon Bon Jovi liep ondertussen een paar keer heen en weer over het veld, om weer snel in z’n cabin te verdwijnen. Ik keek met een schuin oog naar hem, maar de zanger had geen oog danwel oor voor het tafereel en de harde muziek daar midden op het grasveld. En Sambora babbelde ongestoord en vrolijk verder. Hij beweerde zelfs dat hij Nederlands’ toenmalige metaltrots Gorefest goed kende. Ik geloofde hem.

Na een goed half uur kwam de tourmanager vertellen dat het mooi was zo. We moesten de luistersesie maar eens afronden. En ze gaf Sambora en Bryan alvast de setlist voor de show van die avond.
‘Secret’, zei ze er streng bij.
Richie Sambora keek me ondertussen met een jongensachtige grijns aan. Hij kende die setlist inmiddels wel. Iedere avond dezelfde, waarschijnlijk. De tourmanager was nog niet verdwenen of hij vroeg me of ik de setlist wilde hebben. En hij zette er nog even z’n handtekening op en iets vriendelijks op, geheel in stijl van zijn goede humeur. David Bryan deed hetzelfde en vervolgens liep ik naar de cabin van drummer Tico Torres, die net een drankje uit z’n privékoelkast had ingeschonken. Ook hij signeerde het A4-tje.
Daarna had ik uiteraard graag even aangeklopt bij Jon Bon Jovi zelf. Of dat kon?, vroeg ik beleefd. “Nee, doe maar niet”, zei Sambora. “Ik ga wel even”. En verdomd, hij liep naar de cabin van de zanger en kwam terug met de laatste handtekening op de lijst. Een beetje zuinigjes in het midden, maar hé, hij stond erop! (Het polsbandje op de foto van de setlist is trouwens van een Bon Jovi-show een jaar eerder in Nijmegen).

Het is jammer dat Richie Sambora al een tijdje uit de band is. Bon Jovi zonder hem is toch een beetje als de Stones zonder Keith Richards. Hoe dan ook, bij mij kan Sambora na die bewuste dag in 1996 niet meer stuk. Het is nog altijd één van m’n leukste interviews ooit.
Maar het verhaal heeft inmiddels een extra aardig en toevallig tintje gekregen. Want op het moment ik daar middenin het grote heiligdom dat interview zat te doen, stonden mijn Veldman-maatjes Gerrit en Bennie op het grote podium van ’t Rutbeek te spelen met hun toenmalige band Sweet Jane, zo kwamen wij pas geleden tot de ontdekking. Sweet Jane was in 1996 namelijk één van de support acts van Bon Jovi tijdens de twee shows die de band in Nederland gaf.
We hebben elkaar daar in Enschede niet ontmoet, Gerrit en Bennie en ik. Maar ook zij hebben mooie verhalen over die dag, over hun optreden en over de backstage-privileges en -voorzieningen van een grote rockband.
Los van elkaar beleefden de brothers en ik een ‘finest moment’ daar op die mooie juni-dag in ’t Rutbeek, morgen precies 21 jaar geleden.
Bij Bon Jovi. Wie had dat gedacht.