Mehlsack

En dan heb je zo’n avond dat alles op zijn plek valt. Dinsdag was dat. In Emmerdingen, in de Mehlsack. De naam van de club deed nog niet direct het beste vermoeden. Maar schijn bedriegt soms.

Als muzikant krijg je er een neus voor. Bij binnenkomst in een zaal of kroeg heb je vaak al een gevoel wat voor een soort avond het zal gaan worden. Meestal klopt het.
In alle drie Duitse clubs waar we deze week speelden voelde het direct goed en werden het vervolgens ook bijzonder fijne gigs. Wat dat betreft een geslaagd tripje dus. Maar de Mehlsack stak er net even bovenuit.

Beetje donkere, rommelige ruimte, in de kelder van een statig geel pand, net buiten het stadje. Grote bar, veel bieren, lage en hoge tafeltjes, wat pilaren en linke afstapjes. Maar gezellig.
Beheerder/soundman Max, een klein gezet mannetje met een kaal hoofd, begroette ons enthousiast. Vrolijk, hij had er zin in. Hielp ons met uitladen. Dat was fijn, want een kelder betekent een trappetje. Maar zelfs dat stoorde niet eens.

Terwijl wij aan het opbouwen waren, drentelde Max rond in het zaaltje. Zette tafels en stoelen goed, rommelde wat met monitoren en microfoons en toen we eenmaal aan het soundchecken waren fleurde hij helemaal op.
Wij waren nog bang dat het veel te hard ging. Want een kelder is steen. Hard en kil. Maar eigenlijk klonk het al gelijk best lekker op het podium. Het grote gordijn erachter hielp.
Hoe het in de zaal klonk?
‘Zoeper’, zei Max.
‘De mensen hier houden van blues. Én van elektrische gitaren’, voegde hij er aan toe.
Dat beloofde al wat.

Max tapte vervolgens een paar grote Weissbieren – over zoeper gesproken – en overhandigde ons de menu’s van de Emmendingse pizzabakker.
‘Pizza, salade, kies maar.’
‘Allebei misschien….?’
‘Ook goed!’
Eigenlijk teveel, maar het smaakte meer dan prima.

Stipt om kwart voor negen kondigde Max ons aan. Want je bent tenslotte wel in Duitsland en daar is kwart voor negen kwart voor negen. En niet ‘begin maar een half uurtje later’.

De Mehlsack was gezellig vol. Ik schat dat er een 150 man in past. Er was de helft. Vooraan gezeten op stoelen aan tafeltjes, achteraan staan en hangen aan hoge tafels. Niet al teveel mensen dus, maar de Veldman Brothers zijn nog niet wereldberoemd in het Schwarzwald. En je moet ergens beginnen.

Maar bovendien, niemand die er om maalde. Want hoe mooi is het als al die 75 mensen, zowel voor het podium als achterin aan de hangtafels, vanaf de eerste tonen van Brothers Groove meegaan met de band. Dat vervolgens 2,5 uur lang blijven doen en dan ook nog uit volle borst ‘Zugabe’ roepen.
Zelfs die twee wel erg oude mannetjes. Aan het begin zaten ze keurig aan het tafeltje links voor het podium, allebei met een grote pot bier voor zich. Maar al na het eerste nummer vluchtten ze ineens weg. Naar huis, dacht ik. Want wat moeten die mannen hier op die leeftijd? Maar nee, al snel ontwaarde ik de mannetjes achterin het zaaltje. Een soort van dansend. Bewegend in ieder geval. De grote bier in de hand.

Zo ging dat in de Mehlsack. Het publiek kreeg energie van ons, wij van hen. En dat in het kwadraat. Dan gaat alles bijna vanzelf, krijg je vleugels. En speel je op je best. Groove, swing, dynamiek. Met power, maar ook fluisterzacht. Zachter nog.
Last van kletsend publiek? In Duitsland bestaat dat probleem niet. Daar komen de mensen voor de band. En niet om gezellig de laatste actualiteiten door te spreken tijdens die gevoelige ballad of slowblues.
Geweldig dat je mensen zo kan pakken met je eigen songs. Dan speel je twee lange sets, maar heb je alle energie om er nog eentje achteraan te spelen. En het had me niet verbaasd als het publiek dat ook best had gevonden. Maar nu namen veel mensen een cd mee naar huis. Sommigen zelfs drie. Das ook leuk.

We pakten in en gaven Max een hand. Hij had ook een mooie avond gehad. De drie kwartier terug in de bus naar het hotel waren we opgetogen.
Eenmaal terug in ons gemoedelijke Gasthaus in Müllheim, liet ik de avond nog eens rustig passeren. Normaal doe ik dat met kamergenoot Fred. Maar hier hebben we allemaal een eigen kamer. Dus douchen wanneer je wilt en lekker zelf bepalen welke tv-zender je kijkt. Das best fijn, maar tegelijk een stuk minder gezellig.
Niet met Fred napraten dus. Het was ook al veel te laat. Dan nog maar even schrijven. En zo gedachten op digitaal papier vastleggen.

Want soms vraag je je wel eens af waarvoor je het allemaal doet. Spelen in een drukke band. Altijd maar weer weg. Afgelopen maandag zeven uur in de bus voor een paar optredens onderin Duitsland.
Natuurlijk is het de bandromantiek. Met je vrienden onderweg. Koffie bij de benzinepomp. Lol, veel muziek luisteren, nog meer er over praten. Maar ook serieuze gesprekken. Hotel, ontbijt, sightseeing, biertje. Het is allemaal onverminderd bijzonder.
Maar uiteindelijk gaat het om die paar uurtjes samen op de bühne. Die zijn bijna altijd leuk, mooi of heel mooi.
En dit keer klopte het helemaal. Op een doordeweekse dinsdagavond in Duitsland. In een Mehlsack. Wie had dat kunnen denken.

Ozzy

Teruggevonden op YouTube, een item voor het Top 2000-journaal over Ozzy Osbourne en Paranoid. Dat journaal bestaat inmiddels niet meer. Wegbezuinigd, denk ik. Maar tot vier jaar geleden werden er nog filmpjes gemaakt over liedjes uit de Top 2000. Zat je op Cultura24 een beetje naar dat Top 2000-café te kijken, kwamen er ieder uur tijdens het reclame- en nieuwsblok leuke items over oude hits voorbij.
In 2012 mocht ik er aan twee meewerken. Eentje over het nummer Fox On The Run van mijn jeugdhelden The Sweet en de ander over mijn interview in 2002 met Ozzy Osbourne, bij hem thuis.
Het filmpje over The Sweet lijkt om de één of andere reden verdwenen van YouTube, die over Ozzy is er nog. Opgenomen in mijn nog FB-loze leven, precies vier jaar geleden in Hilversum.

Er zit nog wel een leuk verhaal aan die trip in mei 2002 naar huize Osbourne, in Beaconsfield, even ten noordwesten van Londen. Want het was helemaal niet de bedoeling dat Ozzy ons daar zou ontvangen. We waren die ochtend in alle vroegte met z’n drieën vanuit Nederland naar Londen gevlogen. Mijn collega’s waren van, ik dacht, Aardschok en Oor. Ik was daar namens de GPD, toenmalig persbureau voor de regionale dagbladen.
Ozzy zou interviews doen ergens in een Londens hotel. Maar toen wij met z’n drieën op weg waren daarheen, kwam er een telefoontje van de platenmaatschappij: Ozzy was niet helemaal fit en had besloten de interviews bij hem thuis te doen. Bij het hotel stond een taxi klaar om ons naar Beaconsfield te brengen.
Nou, dat was opwindend nieuws, kan ik zeggen. De hele planning liep hierdoor wel aardig uit de hand, maar hé, thuis bij Ozzy Osbourne. Dat gebeurt je niet iedere dag.

Het was een hele belevenis toen we met de taxi door de toegangspoort het landgoed opreden en daar die enorme villa, die we kenden uit de MTV-serie The Osbournes, opdoemde. Een drukte van belang was het er. Mensen van de platenmaatschappij, journalisten uit andere landen die voor ons aan de beurt waren geweest, een filmploeg van MTV buiten in de tuin – nou ja, het was meer een park – en weet ik veel wat al die andere mensen daar deden. Sharon Osbourne liep vriendelijk doch streng de boel in goede banen te leiden.
Klein nadeel was dat omwille van de krappe tijd de interviews werden gecombineerd. Ik samen met de jongen van Aardschok, we kregen een half uurtje. Nou prima.

Daar zat ie, in z’n trainingspak op de bank in de sjieke woonkamer, temidden van alle hectiek die volledig aan hem voorbij leek te gaan. Of hij was niet anders gewend. Wij namen plaats tegenover hem, ieder op een riante stoel. Ozzy sprak zoals we dat van hem kennen. Enigszins hakkelend en stotterend. Niet gespeeld, maar helemaal zichzelf, volgens mij. Ik had hem een paar jaar daarvoor al eens gesproken in het Amstel Hotel, toen was hij redelijk van de wereld. Hij had toen werkelijk geen idee of hij in Amsterdam of Melbourne zat. Of dat het ochtend of avond was. Ik vond hem toen een soort van aandoenlijk. Nu was hij goed bij de les. Eerlijk en authentiek.

Na afloop van het interview was er nog één grote vraag: hoe konden wij in hemelsnaam nog op tijd onze vlucht terug halen. Maar Sharon gaf één van de assistenten opdracht ons als een haas naar het vliegveld te rijden. Wat de man vervolgens inderdaad ook deed. Poeh. Het was me het ritje wel. Maar we waren op tijd. Een bijzondere dag was het!
Trouwens Paranoid stond vier jaar geleden op nummer 88. Nu op 113. Dat is redelijk steady. Ozzy’s No More Tears staat op 1100. Maar verder geen Black Sabbath en Ozzy Osbourne in de lijst. Da’s toch wel wat karig voor zo’n invloedrijke band…

Jan

Er zijn van die mensen die je telkens weer tegenkomt, als je veel met je bandje op pad bent. Jan is er zo eentje. En tegelijk niet zo maar eentje. Jan en ik zijn namelijk ongeveer tegelijk begonnen in de muziekwereld. We hebben een geschiedenis samen, om het maar eens plechtig te zeggen. Jan zag mij opgroeien als drummer. Ik hem als geluidstechinicus. Techneut, zegt hij zelf. Het is altijd mooi om Jan weer te ontmoeten. Leuk ook. Ben je in ieder geval weer op de hoogte van de laatste moppen. En als het klikt, staat ie altijd voor je klaar. Al meer dan 35 jaar.

Terug dus naar begin jaren tachtig. Ik speelde in m’n eerste bandjes, Jan deed zijn eerste pogingen om van al die herrie een enigszins fatsoenlijk geluid te brouwen. Hij was als techneut nauw betrokken bij mijn eerste band Blackbury Accident, maar we trokken pas echt intensief samen op toen ik begin jaren tachtig drummer werd in Charley’s Bluesbreakers. Toen al een bluesband ja, waar we – Karel (Charley), Henk-Jan, Ruud, Harm en later nog Marieke – toch zeker een jaar of vijftien mee hebben gespeeld. In de jaren tachtig een tijdlang zelfs behoorlijk intensief. Later veranderden we naam trouwens in simpelweg Charley’s Bluesband. De Bluesbreakers waren tenslotte van John Mayall. Niet van Charley. Eerlijk is eerlijk.

Jan was onze vaste technicus. Hij deed het geluid en meestal speelden we ook over zijn PA of, in kroegen, zijn zangset. Dat betekende dat Jan dus altijd reed. In het prille begin met een witte Ford Transit, die hij liefdevol de ‘Mekka’ had gedoopt. Later kwam er een rode Mercedes Diesel. Veel meer ruimte, niet alleen achterin, maar ook in de cabine.
Jan woonde ongeveer bij mij om de hoek, ik reed met hem mee in de bus. Dat had een groot voordeel. Ik kon altijd een biertje drinken. Hetgeen in die dagen nog enthousiast gebeurde. Maar er stond ook iets tegenover. Ik hielp Jan altijd met uitladen en opbouwen van het geluid. Als de rest van de band binnenkwam stonden PA of zangset en backline vaak al klaar.

Samen doorkruisten Jan en ik bijna het hele land. In het westen kwamen we om de een of andere reden maar sporadisch, maar we reden net zo makkelijk naar Limburg als naar Friesland. Stoer was die keer dat we ’s avonds in Eindhoven speelden en de volgende ochtend al weer vroeg rchting het Oerol festival op Terschelling moesten. Met de hele band op de boot, net een soort toernee.
Je leert elkaar aardig kennen als je veel samen bent. Met Jan was het altijd gemoedelijk. We kletsten veel over bands, over optredens, over muziek. We namen de meest actuele moppen door, draaiden wat muziek, stopten bij de benzinepomp voor – ik denk – cola en winegums en hadden er altijd zin in.
Toch was Jan ook wel eens eigenwijs en nukkig. Onderweg eigenlijk nooit, maar eenmaal ter plekke waren er er wel eens zaken slechte geregeld of het gebeurde niet zoals Jan het graag wilde.
“Ik pak het spul weer in en ga noar huus”, bromde hij dan wel eens. Het gezicht op onweer.
De eerste keer schrok ik daar van.
“Dat kunnen we niet maken, Jan”, zei ik nog. Maar de volgende keer wist ik het. Gewoon even laten uitrazen. Het komt wel weer goed. Dat kwam het meestal ook. De ene keer beter dan de andere keer, maar optredens met de Bluesbreakers waren bijna altijd leuk en gezellig.
En als hij me dan diep in de nacht weer precies bij mijn voordeur afleverde, sprak ik steevast dezelfde woorden: ‘Bedankt Jan. Het was me weer een waar genoegen.”

Door de jaren bleven onze wegen kruisen. Jan was geluidsman bij Poundcake, hij kwam zo nu en dan buurten bij Superfly en bij de reünie, eind 2014, van Blackbury Acccident was het geen enkele discussie wie daar het geluid zou moeten doen: Jan.

Gisteren moest ik naar Ter Idzard in Friesland. Invallen bij Old Ni-js. En wie is er sinds een tijdje de vaste technicus bij die Achterhoekse band? Juist ja!
Nu woon ik al meer dan 25 jaar niet meer bij Jan om de hoek, maar nog altijd wel dicht in de buurt. Dus gisteren kwam hij me weer eens ophalen. Net als toen. Vijf voor drie stond hij, samen met Rens, bij mij voor de deur. Want als Jan zegt dat hij zo tussen drie uur en kwart over drie komt, dan weet je dat je om vijf voor drie klaar moet staan.
Daar gingen we weer, samen in de bus. Dubbele cabina tegenwoordig. Jan en Rens voorin, ik achterin. We hadden het over muziek en vroeger, Jan vroeg zich af hoeveel kilometers we in hemelsnaam al samen onderweg waren geweest. Geen idee Jan. Veel.

Ruim voor vijf uur kwamen we aan bij het Dorpshuis in Ter Idzard. De organisatoren van het concert keken verbaasd op. “Jullie zouden toch pas om zeven uur hier zijn?”. Zij kenden Jan nog niet.
We hadden dus tijd zat en dat was heerlijk relaxed. Kop koffie, podium inspecteren, de hele handel eens uitpakken en opbouwen. Jan had de eerste stekker nog nog nauwelijks in het stopcontact of de stroom viel uit. Dat gebeurde vervolgens nog een paar maal. Mijn gedachten gingen terug naar vroeger. Straks bromt Jan weer dat ie het spul inpakt als het zo doorgaat. Maar nee, niks van dat. Iedereen bleef kalm, Jan vooral
“Weet je Han”, zei hij toen de problemen waren opgelost. “Ik maak me tegenwoordig niet meer zo druk.”
Dat had ik al gemerkt.

Ik begon me trouwens zo zoetjesaan wel ergens anders zorgen over te maken. Ik had nog geen mop gehoord. Dus daar op een goed moment maar eens bij Jan naar geïnformeerd. Ha, het was alsof ik een kwartje in de automaat gooide. Jan’s ogen begonnen te glimmen en binnen de korste keren had hij er vier verteld. Die ene over boerenknecht Geert en zijn Zundapp was de mooiste. Ik kende hem al. Jan ook. Maar we hadden er enorm lol om.
Ik heb trouwens even zitten rekenen. Pakweg 35 jaar onderweg met de PA, stel twee keer per week. Dat is honderd keer per jaar, oftewel 3500 keer al die jaren. En dan iedere avond drie nieuwe moppen. Dat zijn er bij elkaar zo’n tienduizend. Het zou een aardig boekwerk zijn.

Het was een geslaagde avond met Old Ni-js. Relaxed, prima verzorgd, lekker gespeeld, volle zaal. Jan was in zijn nopjes met het zaalgeluid en ik met de sound op het podium. In de bus terug naar huis, Rens nu achter het stuur, Jan ernaast, bespraken we de avond. Maar na Zwolle werd het stiller. We waren voldaan, maar ook moe. En Jan moest de vogende ochtend om half negen alweer naar een nieuwe klus. Altijd op pad met dat geluid. Nog steeds.
Rond half drie nachts werd ik voor de deur afgezet. Drumkit uitgeladen en de jongens welterusten gewenst. En ik sprak weer diezelfde woorden als toen. En meende het oprecht.
“Het was me weer een waaar genoegen, Jan!”

Poundcake

Eerst toch even gecheckt bij mijn oude bandmaten. Kan dit de openbaarheid in? Tuurlijk!
Een oude demo-opname van onze band Poundcake. Mooie tijd, mooie band. Dik tien jaar samengespeeld. Maar wat uit die periode rest zijn vooral herinneringen in het hoofd. Weinig foto’s, nauwelijks audio- of video-opnamen. Jammer eigenlijk.

Dus ik was behoorlijk aangenaam verrast toen er afgelopen donderdag ineens die twintig jaar oude demo van Poundcake op mijn iPod voorbij kwam. Ik had er geen idee van dat die er op stond.
Ik reed midden door Groningen, fijne stad van studenten, heel veel fietsers en onze dochter Nena. We waren haar aan het verhuizen naar een veel mooiere kamer. Ik had net de bestelbus teruggebracht naar de verhuurder en was weer in m’n eigen Astra gestapt. Muziekje aan, op de shuffle. Als altijd. En ineens hoorde ik een wat simpel klinkend piano-intro dat ik even niet kon plaatsen, maar waarvan je dan direct weet: hé, dat ben ik zelf. Nou ja, de band, niet de piano.
Ik was even dusdanig afgeleid dat ik plotseling midden tussen al die kriskras fietsende studenten de verkeerde kant een eenrichtingsweg in reed. Op een busbaan. In hartje Groningen. Dus de muziek maar eventjes iets zachter gezet. Heel eventjes.

Want die verloren gewaande opname bracht veel herinneringen boven. Poundcake, een dierbare band. Dit was uit de periode dat we op twee gedachten hinkten. Het liep best lekker, we speelden regelmatig, kregen goede reacties. Maar het kon beter. We coverden namelijk ook vaak minder bekende, soms zelfs obscure rocknummers van Van Halen, Extreme, Mr.Big. Dat was enerzijds onze kracht. Maar daardoor waren we toch allereerst een band voor de liefhebber. Minder voor het grote publiek. Het top 100-circuit kwamen we er niet mee binnen, zeg maar. En dat was lucratiever.
Dus geleidelijk aan ging Poundcake wat meer op de commerciële, publieksvriendelijke tour. De Tobacco Road’s en Van Halen’s Judgement Day verdwenen uit de set. Hits van Skunk Anansie, Alanis en – tjonge – zelfs Van Dik Hout’s ‘Stil in mij’ kwamen er voor in de plaats.
‘Poundcake was even de weg kwijt’, schreef Niek Megens later nog eens in de Stentor. Dat was treffend gezegd. Met alle respect voor Van Dik Hout, hoor. Want dat is best een goede band. Trouwens, waar zijn ze eigenlijk gebleven? Het is best stil in hun.

Maar het bleef voor Poundcake niet bij Dik Hout. Op een goede dag besloten we dat we echt voor het commerciële circuit wilden gaan. Ofwel voor het iets grotere geld. Relatief dan. Althans, het gevoel in de band was verdeeld. Er waren ook twijfels, bezwaren en meer van dat soort bedenkingen. Meer en beter betaalde gigs lonkten, maar de echte drive en het hart om een top-100 band te worden ontbraken. En dan weet je met terugwerkende kracht: dat ging lastig worden.

Niettemin togen wij in een koud en regenachtig weekend, eind 1997, naar de S&K Studio in Doetinchem. Onder leiding van onze vriend Dick Kemper gingen we daar vier liedjes opnemen, die onze band naar een hoger commercieel plan zouden gaan tillen. We kozen voor Pearl Jam, Live, Bon Jovi en – echt waar – Marco Borsato’s ‘Ik leef niet meer voor jou’. Blijft een knaller van een hit. Maar niet geschikt voor Poundcake.
Bijkomend probleem was dat we een toetsenist nodig hadden. Ook lastig. Ten eerste zijn ze dun gezaaid. En ten tweede moest die iemand wel passen in dat hechte clubje dat al zo lang samenspeelde.

Het thema toetsenist werd dus nog maar even vooruitgeschoven. Voor de demo kozen we voor voorgeprogrammeerde toetsen uit een doosje. Wat mij betreft is dat het belangrijkste smetje op de versie van Bed Of Roses die daar in hartje Groningen ineens en volkomen onverwacht uit mijn speakers klonk.
In het begin van het nummer is het wat toetsen betreft even doorbijten, maar als de band na pakweg anderhalve minuut op volle kracht speelt en de piano ergens ver naar de achtergrond is verdreven klinkt het allemaal best heel fijn voor een snel in elkaar geflanste en gemixte demo. Inclusief de tweestemmige zanglijnen. Alsof Bon Jovi en Richie Sambora het zelf zijn.

Nadat we afgelopen donderdagavond met onze dochter een afsluitend hapje hadden gegeten, hebben Petra en ik op de lange weg naar huis deze versie van Bed Of Roses nog een paar keer heel hard afgeluisterd. En gemijmerd over vroeger.
Mooie tijd was het met Poundcake. Er had misschien best meer succes in gezeten dan de eigenzinnige, ‘cult’-coverband die we altijd waren. Een gladde top 100-band. Of een leuke Bon Jovi-tribute…..
Het is goed dat dat niet is gebeurd. In 1999 is Poundcake gestopt. Bed Of Roses hebben we live nooit gespeeld, een toetsenist is er niet gekomen. Wel werden we langzaam allemaal druk met andere bands en projecten. Spitball, Nash Unlimited, Superfly.
Maar in 2002 hebben we de draad weer opgepakt. Een paar jaartjes, zonder grote ambities, maar vooral voor de leuk. Als een echte rockband, zoals we tien jaar daarvoor ook waren begonnen. Een set zonder Marco Borsato, zonder Van Dik Hout. Maar met nummers die we zelf gaaf vonden. Vier goede vrienden. Muziek, ‘straight from the heart’. Hé, waar heb ik dat meer gehoord!?
Ik ga nog eens zoeken naar meer beeld en geluid uit die tijd. Maar blij dat ik dit nummer weer terug heb. Een mooie herinnering aan een dierbare band.
Te mooi om deze ineens opgedoken opname niet even te delen. Bij voorkeur hard draaien.

Sonny Hunt

Kan maar zo zijn dat we voor de allerlaatste keer hebben samengespeeld. Sonny Hunt en ik. Want het is maar de vraag of hij weer terugkomt naar Nederland. En, hoezeer ik ook zou willen, het is ook nog maar de vraag of ik ooit weer naar Nashville TN ga en hem daar zal ontmoeten. Die ene week in oktober 2008, toen Sonny, Dick en ik in het countrymekka onze cd The Nashville Blues Sessions opnamen, is één van de hoogtepunten in mijn muzikale leven.

Dat ging afgelopen zaterdag allemaal even door me heen, in BBC in Buurmalsen. Sonny speelde daar samen met de Leif de Leeuw Band in het kader van hun korte gezamenlijke Nederlandse tour. En hij had zijn oude begeleiders The Dirty White Boys uitgenodigd om een paar liedjes mee te spelen. Mooi was het, om weer even met al die oude makkers op het podium te staan en het gitaargeweld over me heen te laten komen.

Ik ontmoette Sonny precies twaalf jaar geleden, tijdens mijn eerste tour met de Tony Spinner Band, begin april 2005. Poundcake-bassist Pascal en ik hadden twee maand daarvoor met succes auditie gedaan voor de job bij Tony, die toen vertelde dat hij voor de gigs een extra gitarist mee zou nemen: Sonny Hunt. Wij vonden het prima, waren allang blij me deze kans. En we hadden trouwens niks te vinden.
Ik was wel heel benieuwd naar Sonny. Tony was een heel prettige jongen, dus ik nam aan dat Sonny dat toch ook wel zou zijn. Dat klopte. ‘Bescheidenheid siert de mens’, schreef ik ooit in Sonny’s bio. Een understatement van jewelste. Sonny bleek een innemende, gemoedelijke, ik zou haast zeggen zachtaardige man. Niet veel woorden, graag wat op de achtergrond. Wat er allemaal in dat vriendelijke hoofd omging, je wist niet altijd.
Sonny’s gevoelens komen uit zijn snaren en uit zijn lach op het podium, als de vibe goed is. En dat was meestal zo. Zijn gitaar is zijn spreekbuis. Het was niet toevallig dat Tony hem heel graag in de band had. In augustus 2005 speelden we op het Leidse Rapenburgfestival een lange set samen met Jan Akkerman en die bleek eigenlijk minstens zo’n groot fan van Sonny dan van Tony. Dat zegt al net zoveel.

Bescheidenheid is een mooie eigenschap, maar het kan je ook in de weg zitten. Had Sonny zich iets meer geprofileerd, dan was hij wellicht bekender, succesvoller geweest als muzikant. Maar de aard van het beestje. Die verandert lastig. En die aard maakte spelen met hem zo bijzonder prettig.
Twee tours ging Sonny mee met de Tony. Daarna lukt het om praktische redenen niet meer. Met de Tony Spinner Band gingen we verder als trio. Sonny kwam daarna af en toe naar Nederland om te spelen met The Dirty White Boys, de band van Dick Stam. Tja, en toen de Boys ineens een drummer nodig hadden, kwam ik in beeld. Of ik interesse had, vroeg Dick, tijdens het Arrow Rock-festival in de zomer van 2008. En hij had direct een mooie klus voor me: dat najaar wilden ze een cd opnemen in Sonny’s hometown Nashville. Als ik zin had, kon ik mee.

Het was een fantastische week, daar in Nashville. Overdag opnemen in de kleine Creekhouse Studio, midden in de bossen, op een kleine uurtje buiten de stad. En ’s avonds bandjes kijken in Nashville. Zo leerde ik Sonny ook van een andere kant kennen. De doorgaans wat teruggetrokken gitarist stuurde zijn riante 4WD rustig en zelfverzekerd door de drukste straten en parkeergarages van de stad en nam ons mee naar de meest achteraf clubs. Alwaar hij vaak met veel enthousiasme werd onthaald. Niet zelden zat hij al snel, gewapend met een akoestische gitaar die er toevallig toch stond, op het podium mee te jammen met de muzikanten van dienst die avond.
Ook nam Sonny ons mee naar de mooiste muziekwinkels, de Country Music Hall of Fame en meer van dat soort muzikale highlights. En hij moest in die week ook nog twee keer zelf spelen, met de band van zangeres Mia Jones. Konden we met eigen ogen zien dat de meeste muzikanten in de States heel hard moeten werken voor een habbekrats. Stond de band daar vier uur lang te spelen in één of andere grillroom met grote tv’s aan iedere wand, ver buiten Nashville, voor een volkomen ongeïnteresseerd publiek. Toen er uiteindelijk een paar mensen besloten om maar eens te gaan applaudiseren , begon Mia ze vervolgens te bedanken alsof de hele Ziggodome uit zijn dak ging.

Toen we laat in de nacht een enorm vette hap zaten te eten bij de dichtstbijzijnde Waffle House, legde Sonny nog eens uit dat spelen in de V.S. niet altijd leuk is. Ten overvloede. We snapten nog beter waarom die Amerikanen zo graag naar Europa komen om te toeren.
Precies wat Sonny ook graag deed. Ik denk dat we van begin 2009 tot eind 2014 een stuk of tien toertjes hebben gedaan. Kort meestal; een week of twee, een gig of acht. Dat zijn er bij elkaar toch een stuk of tachtig. Vooral in Nederland, een enkele keer over de grens. Aanvankelijk als trio, met Sonny, Dick en ik. Maar door de jaren heen werden kwam er een hele rits aan jong (gitaar)talent voorbij. Rory, Leif, Filip, Simone, Eibe en deze afgelopen tour de hele Leif de Leeuw Band. Oude rot Sonny gaf ze alle ruimte. Zelf deed hij graag een stapje terug. Zijn bescheidenheid. En dat is mooi.

We deden allerlei soorten gigs. Leuke, grote, kleine, snel-te-vergeten, goeie en hele mooie. Het grote podium van het Highlands-festival in mei 2011 in Amersfoort was een hoogtepunt. Gary Moore zou dat festival afsluiten, maar hij overleed kort daarvoor. Dat vonden wij jammer, want samen met Gary Moore op de bill, dat was wel cool geweest. Bizar eigenlijk dat je dat dan denkt.
Ik weet eerlijk gezegd niet meer wie Gary’s plaatsvervanger was op Highlands. Het deed er ook niet toe, want later op die avond hadden we nog een gig, in jazzclub DJS in Dordrecht. We moesten helaas dus al weer snel weg van Highlands. Sonny reed met mij mee. In Dordrecht waren wat wegen opgebroken, waardoor we aan het dwalen kwamen door de stad. Mooi hoor, Dordrecht. Maar een paar weken later had ik een bon van 65 euro voor te hard rijden. Ook dat blijft je bij.

Net als die gig in die kleine, maar bomvolgepakte bluesclub in ’s-Heer Hendrikskinderen in Zeeland. Je leert nog eens wat topografie als muzikant. Of die ene in het Duitse Krefeld, de eerste show met Simone. Veel te weinig mensen, een stuk of vijftien, maar ze stonden allemaal op de banken, tafels en wat dies meer zij. Dat was ook bijzonder.
En natuurlijk het tripje naar het bluesfestival in Vianden in Luxemburg. De line-up met Leif en Eibe. Heerlijk gespeeld en nadien smaakten de halve liters Diekirch zo goed dat we met lichte dwang de bar van het hotel werden uitgezet. Sonny ook, ja. Hij was jarig die dag en dronk gezellig mee. Dat deden we niet vaak. Het was een beregezellige avond.

Maar eigenlijk waren we, ondanks die vermaledijde bandnaam, dus best wel brave jongens. Want uiteindelijk ging en gaat het ook bij Sonny Hunt & The Dirty White Boys om de muziek. Groove, gitaren, solo’s. Teveel solo’s soms, dat vond ik wel. Niet ieder nummer hoeft te worden uitgerekt tot een jam van minstens acht minuten. Daar hadden we vaak over. Nee, we moeten niet teveel jammen, besloten we dan. Maar ´s avonds op het podium was dat alweer vergeten. Gitaren, lange jams, dat was de kracht van de band. Op het live-album Hitting The Noot uit 2011 is dat mooi geregistreerd. Gitaargeweld, maar wel met veel passie en gevoel. Want dat is Sonny. Een man van weinig woorden. Een man die zijn ziel en zaligheid legt in zijn gitaar.

Bijna twaalf jaar hebben we samen gespeeld en prachtige momenten beleefd. Misschien afgelopen zaterdag wel voor het laatst. Misschien zelfs hebben we elkaar die avond wel voor het laatst gezien. Het allerlaatst. Dat realiseerde ik me goed toen ik aan het eind van een mooie avond nog een stevige hug gaf.
Thanx very much Sonny. For music, friendship, fun, good times and that wonderfull week in Nashville Tennessee. Hope we’ll meet again. Somewhere, someday!!