Eerlijk gezegd had ik niet meer durven hopen dat er nog vaak face-to-face interviews met buitenlandse bands of artiesten zouden plaatsvinden. Vroeger, ja vroeger, toen vlogen muzikanten de hele wereld over om in veel landen en in mooie hotels met de pers te praten en hun nieuwste album aan te prijzen. Of ze lieten al die persjongens en -meisjes gewoon naar hen toe komen. Naar Engeland, naar Amerika. Mooie snoepreisjes waren dat soms.
Maar ja, pandemie én moderne techniek gooiden roet in het eten. Teams, Zoom, Skype, het blijkt allemaal vele malen praktischer en, eerlijk is eerlijk, ook veel milieuvriendelijker. Het scheelt iedereen enorm veel tijd. Maar minder leuk is het wel.
Hoe verrast was ik dan ook toen ik afgelopen najaar op een zaterdagochtend een appje kreeg van hoofdredacteur Jean Paul, kortweg JP, van Soundz. Of ik tijd had om Deep Purple te interviewen? Deep Purple? Eén van mijn top3-bands allertijden! Komende woensdagochtend al. Face-to-face. In Oberhausen.
Tijd? Hmm, eigenlijk niet. Drumlessen, bandrepetitie, een aankomende verhuizing van ons Popcollege. Afijn, het hele riedeltje. Maar voor sommige dingen moet je gewoon tijd maken. Dus ik appte al snel terug: ‘jazeker, dat gaat lukken!’.
Wel wilde ik graag nog even weten wie van de Purple-mannen ik dan wel zou mogen spreken. Ik voelde iets van een kleine teleurstelling toen JP de naam van bassist Roger Glover noemde. Ik had Glover en ook zanger Ian Gillan beide al eens afzonderlijk telefonisch geïnterviewd – dat was nog voor het zoom-tijdperk en dus eigenlijk nóg minder leuk, maar tegelijk waren dat al best heel bijzondere telefoontjes natuurlijk. Het gesprek met Gillan verliep toen soepeler dan dat met Glover.
Bovendien Ian Gillan is de frontman van de band. En anders was er in Oberhausen wellicht ook nog drummer Ian Paice. Held! Die wilde ik ook héél graag eens ontmoeten.
Maar goed, het interviewschema voor deze woensdag was volledig dichtgetimmerd. Ik kreeg een half uur lang Roger Glover toebedeeld. En vice versa. Maar net hoe je het bekijkt. Bovendien wist JP me te melden dat Glover een heel sympathieke man is. En ik bedacht me dat ik niet moest zeuren. Dit was mijn kans om nog eens een orineel Purple-lid, eentje van In Rock, Machine Head, Made in Japan en Child In Time, live te spreken.
Zo zat ik op een best mooie woensdagochtend in oktober, al rond half 8 l in de auto richting Duitsland. Mijn ‘In Rock’-LP en een zwarte stift in de tas. Want het toch leuk om op zo’n iconische plaat de handtekening van de makers te hebben. Vind ik althans.
Om 10 uur had ik het interview, daarvoor nog wat corona-formaliteiten; ik kon maar beter op tijd gaan. Je weet maar nooit op die Duitse Autobahn. Maar deze ochtend geen enkele Stau, dus ik arriveerde ruim op tijd in Oberhausen in het Parkhotel, alweer ik door de receptie werd doorverwezen naar elders in de lobby. Daar zou een medewerkster van de band een coronatest afnemen.
Of zij mijn contactpersoon Kerstin was?
Nee, dat was ze niet.
Of de hele band vandaag hier in Oberhausen aanwezig was?
Ja, dat wel. Behalve gitarist Steve Morse, die had andere verplichtingen.
Ze liep op me af en stak zonder enige waarschuwing de wattenstaaf diep in mijn neus. En verder was ze niet bijster spraakzaam. Ik besloot dan maar te wachten op wat zou gaan komen.
Kort daarna bleek de test negatief en druppelden tot mijn blijdschap en, eerlijk is eerlijk, ook wel opwinding, de Deep Purple-leden de lobby binnen. Eerst toetsenist Don Airey, de laatst toegetreden Purple, dus in dat licht de minst interessante. Maar toch, hij werkte wel met Ozzy, Whitesnake, Cozy Powell en ik zag hem in 1979 met Rainbow, tijdens de Down To Earth-tour in Ahoy. Toen ook met Roger Glover trouwens.
Inmiddels waren Ian Gillan, in joggingbroek, en Glover, met petje, ook gearriveerd in de lobby. En hé, kwam daar niet Ian Paice de lift uit? Jawel, daar stond ie. Klein, zijn bijna hagelwitte haar in een staartje, brilletje op natuurlijk. De man van The Mule, de drumsolo die ik vroeger als jongetje al zo vaak had geluisterd. Ik kon hem ongeveer aanraken.
Kerstin kwam er ook aan. Of ik nog even geduld had, de mannen moesten nog snel wat promo-dingetjes afhandelen.
Daar zat ik dan op een riante stoel in de foyer. De testmedewerkster op de bank tegenover me. Haar laboratorium voor zich uitgestald op tafel. Er moest nog veel getest worden vandaag.
De mannen van Deep Purple babbelden wat met elkaar, ze knikten eens naar de journalist die daar ogenschijnlijk heel nonchalant zat te wachten, telefoon in de hand, maar ondertussen genoot van deze bijzondere en gemoedelijke setting. Eén van ’s werelds grootste rockbands stond hier een paar meter verderop. De mannen signeerden wat attributen en spraken een promofilmpje in voor de Duitse tv. Met zijn vieren naast elkaar op een bank, vijf meter van mijn stoel.
Ik dacht aan de LP en stift in mijn tas, aan handtekeningen. Kerstin maakte een paar foto’s van de vier Purple-muzikanten op de bank. Ik wilde haar vragen of ik er niet even tussen mocht gaan zitten en of ze dan nog een laatste foto wilde maken. Maar ja, anderzijds, durfde ik dat wel? Ik wilde wel een beetje serieus genomen worden. Ik was daar als journalist. Niet als bakvis.
Dus ik vroeg het niet, van die foto. Ook liet ik mijn LP en stift in de tas. Eerst het interview, dan straks vast nog wel een kans, hoopte ik.
De bandleden verdwenen weer naar elders en ik liep even later achter Kerstin aan, door de gangen van het hotel, richting de kamer van Roger Glover. Die me allerhartelijkst ontving.
‘Ah, ik zag je net al zitten in de lobby’, lachte hij. Dat klopte, hij wist alleen niet wat er daar allemaal door mijn hoofd ging. Dat zei ik ook niet.
Het interview liep als vanzelf. Ik prijs mezelf gelukkig dat ik best wat muzikanten heb mogen interviewen, vrijwel nooit was er één onvriendelijk, maar Roger Glover staat vanaf nu bovenaan als één van de meest sympathieke, bescheiden, relativerende en humorvolle. Wat een ontzettend leuke man! JP had niets te veel gezegd. Te weinig eigenlijk.
Wilde hij misschien mijn LP signeren en, als we dan toch bezig waren, ook op de foto? Oh ja, geen enkel probleem.
‘I ruined your album’, grinnikte hij, toen de handtekening erop stond.
‘Het was me een waar genoegen om je te mogen spreken’, zei ik.
‘Wederzijds’, antwoordde hij. Ik dacht dat dat uit beleefdheid was.
We gaven een boks en ik zocht in de doolhof van het Parkhotel mijn weg terug naar de lobby. Daar zat de testmedewerkster nog steeds op haar plek, inmiddels met twee andere journalisten, die zo te zien net aan de beurt waren geweest.
Of Kerstin ergens was?, vroeg ik. Nee, maar die zou zo wel weer een keer komen, reageerde ze.
Ik besloot te wachten. In Rock en de stift in mijn tas. Er stond inmiddels één mooie handtekening op. Nog twee te gaan. Kwartiertje gewacht, nog eens wat rondgelopen, een keer naar de wc, nergens een Kerstin te zien. Laat staan een Gillan of Paice.
Ik stond in dubio. De auto pakken? Maar zou deze kans zich ooit nog eens voordoen? Nog maar wachten en ja, daar kwam Kerstin aangehold. Duidelijk druk. Ze wilde me nog snel even bedanken en afscheid nemen, maar ik liet mijn LP zien. Of Gillan en Paice ‘m ook niet even konden signeren?
Ik voelde me nu wel een bakvis.
Zij verontschuldigde zich, vond het overduidelijk heel sneu voor mij. Maar het ging niet lukken, zei ze. ‘Echt niet, heel snel even?’, deed ik nog een poging. Maar het promoschema liep nu al uit, ze kon de mannen onmogelijk storen. ‘Entschuldigung’, zei ze nog en ze meende het.
Ik deed de LP weer in mijn tas, gaf haar een boks en liep naar de auto. Op de terugweg ging mijn gevoel even heen en weer tussen euforie en lichte teleurstelling. Het eerste won. Natuurlijk, jammer dat Gillan en Paice niet op mijn In Rock staan. Een nieuwe kans zal er misschien niet meer komen. Maar het was genant geweest als ik daar in de lobby, als – ahum – zelfrespecterende journalist direct om handtekeningen had gebedeld.
Maar vooral: ik had zojuist één van de allerleukste interviews ever gedaan. Met een iconische muzikant, die zichzelf op geen enkele manier iconisch leek te vinden. Zijn handtekening en foto heb ik. Ze zijn me nu al dierbaar.