Opgeduikeld in de kerstvakantie. History.
Een bak vol met aloude cassettebandjes, met daarop interviews uit de tijd dat er nog geen of weinig digitale media en apparaten bestonden. En ik dus werkte met twee cassetterecorders. Een kleine memorecorder, op batterijen, om het interview op te nemen. De ander om het thuis terug te luisteren en uit te werken. De jaren negentig en begin jaren nul.
Ik heb die opnamen nooit meer terug gehoord, het oude cassetteafspeelapparaat werkt ook niet heel best meer, merk ik nu. De memorecorder heeft zelfs helemaal de geest gegeven. Maar toch, wat een mooi archief. Wat veel herinneringen, anekdotes en verhalen. En wat een privilege dat ik het allemaal mocht doen.
Te mooi om hier niet even te delen.
Het gaat alle kanten op. Althans, als je van (classic)rock, metal, symfo en blues houdt. Teveel om op te noemen. Van Ozzy tot Dream Theater, van Bon Jovi tot Robert Plant, van Metallica tot Marillion, van Deep Purple tot Rammstein en van Meat Loaf tot Paul Rodgers. En nog zowat.
Zoals Motörhead, Lemmy. Echt fan was ik nooit. Nog steeds niet. Maar toen ik ergens in 1998 de kans kreeg om Lemmy en gitarist Phil Campbell te interviewen, liet ik die niet schieten. Dat was, als niet groot kenner, een beetje link, zo bleek later.

De Motörhead-albums Overkill en Bomber kende ik nog wel, maar daarna had ik de band nauwelijks meer gevolgd. Zonder Spotify ging dat destijds ook nog wat lastiger dan nu.
Hun destijds nieuwste album, Snake Bite Love, was naar mijn idee het zoveelste Motörhead-album. Net zoals veel mensen dat ook zeggen over AC/DC. Dat ‘t allemaal hetzelfde is. Wat enerzijds klopt, maar tegelijkertijd ook helemaal niet.
Goed. Motörhead. Lemmy en Phil verbleven op een voorjaarsdag in 1998 in het Amsterdamse Krasnapolsky. Toen ik er arriveerde bleek direct dat het interviewschema helemaal in het honderd liep. De heren waren namelijk even de stad in. Geen idee voor wat en hoelang, vertelde de zich hevig excuserende persdame van de band. Wachten dus maar.
En zowaar, na een tijdje kwamen ze de hotellobby ingelopen, Lemmy en Phil. Kwajongensachtig, goed geluimd, iets gekocht, zo leek. Geestverruimend, vermoed ik.
Het interviewschema kon, met enige vertraging, weer worden opgestart.
Uiteindelijk was het dan mijn beurt. De persdame ging me voor, door de gangen van het hotel, richting een riante, klassiek ogende kamer ergens. Daar deden de Motörhead-mannen deze middag hun interviews. Uitkijkend op de Dam.
Lemmy zat aan een grote houten tafel, fles Jack Daniels voor zich. Phil even verderop op een grote leren bank. Hij was nog bezig met een ander interview.
Ik schoof allereerst dus aan bij Lemmy en installeerde me met pen, papier en memorecorder, voorzien van kersverse penlights. Ondertussen schonk hij zichzelf nog maar eens een longdrinkglas whiskey-cola in en bood er mij ook een aan. Ik sloeg het vriendelijk af, was aan het werk tenslotte. Hij trouwens ook. Een soort van.

Als niet groot Motörhead-kenner had ik me bedacht om met de frontman eens terug te gaan in de tijd. Leek me een mooie insteek voor een artikel. Lemmy was ooit roadie bij Jimi Hendrix, daar wilde ik graag veel over horen. Over Hawkwind ook. Hun hitsingle Silver Machine uit 1972 had me altijd gefascineerd. Ik was verrast toen ik erachter kwam dat Lemmy de zanger was.
Dus ik ging enthousiast van start met de mededeling dat ik graag met Lemmy terug wilde blikken op vroeger.
‘No History’, bromde hij kortaf.
‘Helemaal geen zin in’, ook nog.
En meer van die argumenten.
Vervolgens bleek hij ook nog weinig trek te hebben om wat zinnigs te zeggen over Snake Bite Love. Dat moesten wij, muziekjournalisten, zelf maar doen.
De goede moed van daarnet zonk me aardig in m’n Adidas-sportschoenen.
Ik had er eigenlijk weinig zin meer in.
Maar ja, Lemmy en ik waren we een half uur tot elkaar veroordeeld. We kwamen uiteindelijk toch nog wel tot een soort van leuk gesprek. Over zijn muzikale helden, The Beatles. Over het leven on the road en nog zowat van die dingen.
Ik gaf hem een briefje dat ik had meegekregen van een collega-journalist én diehard Motörhead-fan. Dat las hij vol aandacht en met een glimlach. Hij schreef zelfs iets terug en vroeg me dat aan mijn collega te geven. Dat vond ik mooi. Van de pers moest Lemmy niet veel hebben, van zijn fans overduidelijk wel.
Ik keek toch even anders naar die brombeer naast me. De man die 25 jaar later zou zijn uitgegroeid tot icoon en cultheld van de hele hardrock- en metalscene.
En ik vond ruim 25 jaar later die bak vol cassettebandjes weer terug. Ik zag een doosje met daarop ‘Motörhead’. Enthousiast de tape in het oude apparaat gestopt, maar niks geen Lemmy. Niet op de voorkant, niet op de achterkant. Kennelijk vond ik het No History-gesprek zo slecht – van mezelf – dat ik er een ander, onbeduidend interview overheen heb opgenomen. Heel jammer! Het artikel is er gelukkig nog wel.

Wel inmiddels veel andere fragmenten geluisterd, die ik niet heb gewist. Zoals een stukje David Coverdale, die in 1999 al sprak over de aanstaande farewell-tour van Whitesnake. En wél veel terugblikte op zijn blues- en soulroots. Op zijn History. Wat ik heel interessant vond. Hij noemde me in het interview vaak bij mijn voornaam, waarmee hij, heel handig en professioneel, een soort van vriendschappelijke sfeer creëerde.
Allemaal nogal anders dan Lemmy, zeg maar.
Ik vond mijn oude held Coverdale kortom een aardige gentleman, maar hing daardoor wel net iets teveel aan zijn lippen, hoor ik nu.
Nou ja, genoeg om af en toe eens in te duiken. In zo’n bak met oude tapes.
Ik vind het mooi. Die History.