Afgelopen week niet alleen afscheid genomen van The Etta James Experience, maar ook van mijn drumkleed. Dat laatste lijkt een futiliteit. Maar dat is het niet. Het kleed, een oud Perzisch tapijtje, was namelijk ooit van mijn opa.
Jarenlang hebben we samen stad en land afgereisd. Het drumkleed en ik, bedoel ik dan. Het kleed lag achter in de auto of, als we wat langer op pad gingen, in de laadruimte van de bus. ’s Avonds op het podium zette ik het drumstel er weer bovenop, zodat alles op zijn plek bleef staan. En iedereen banjerde er overheen. Zeker als het podium aan de krappe kant was. Medemuzikanten, geluidsmensen en andere toevallige passanten. Zo’n beetje de hele Etta James Experience is er ongemerkt wel overheen gelopen. Maar ook Tony Spinner, die toch echt ook altijd z’n eigen Perzisch tapijtje bij zich had, stond vaak met zijn blote voeten op mijn kleed. Evenals Sonny, Leif, Rob, Gordon, Rory, Pascal, Dick, Michael, Marcel en al die andere (bas)gitaarjongens. En inmiddels staan er ook al heel wat voetafdrukken van The Veldman Brothers op.
Maar ja, er valt ook wel eens wat om. Bier, cola, koffie. En je doet een tapijt ook niet even in de wasmachine. Tijd dus voor een nieuwe drummat.
Maar deze dan? Bij het grof vuil? Ik kan het niet over m’n hart verkrijgen.
Mijn opa en oma woonden naast ons. Zo ging dat vroeger. Opa was een bijzondere man. Gemoedelijk, vriendelijk, altijd bezig. Altijd een overall aan en steevast een sigaret, pijp of – op zondag – een sigaar in de mond. Die stak hij allemaal aan met lucifers, het doosje zat ergens diep in zijn overall verborgen. Roken slecht? Niet voor opa. Of ‘Vader Jan’, zoals hij door iedereen genoemd werd.
Hij was kwiek en fit op zijn oude dag. Tot na z’n tachtigste ging hij nog naar gymnastiek, verzorgde hij oma, die slecht ter been was, en werkte hij in de schoenmakerij van mijn vader.
En ook bijzonder: iedere ochtend at hij spekpannekoek en dronk hij opgewarmde koffie van gisteren. Hij bakte een pannekoek voor zichzelf en als wij ’toevallig’ in de buurt waren ook eentje voor ons. Nooit meer zo’n goeie spekpannekoek gegeten als vroeger. Tegenwoordig heten ze trouwens pannenkoek. Dat smaakt per definitie al minder goed. Pannenkoek, pfff. Mijn opa had het niet eens kunnen uitspreken, zo netjes.
En trouwens, opgewarmde koffie is niet te drinken. Behalve toen.
En als ik dan in de schuur achter ons huis zat te repeteren en heel hard Gates Of Babylon en Kill The King van Rainbow meespeelde, kwam opa vaak even om de deur kijken. Als hij nog eens een bruiloftsfeest zou geven hoefde hij helemaal geen muziek in te huren, zei hij dan. Ik kon ook gewoon in m’n eentje op zijn feest spelen. Met m’n drumstel en speakers. Een paar feestliedjes erbij en het was mooi zat. Het was geen grapje. Hij meende het serieus.
Opa was ook zuinig. Gevolg van de oorlog waarschijnlijk. Iets weggooien was niet aan de orde. Dat betekende dus een zolder en een grote schuur bomvol rommel. Had je iets nodig, dan ging je automatisch naar opa. “Effe kieken”, zei hij dan en vervolgens stiefelde hij in zijn blauwe overall naar de schuur. Sjekkie of pijp in de mond. En verdomd, negen van de tien keer lag daar dat kistje, schapje of dingetje dat je helemaal net precies goed kon gebruiken. Ik blij, opa ook. “Ja jong, a-j wat bewaart dan he-j wat”, lachte hij dan. Het was zo’n beetje zijn lijfspreuk. En er was geen speld tussen te krijgen.
Zo ging dat ook ongeveer met mijn kleed. Altijd lag het bij mijn opa in de voorkamer, onder de tafel. Daaromheen zat oma in de hoge stoel, opa met een sigaar en een cognacje in de leunstoel en ik lag, al dan niet samen met zus en (toen nog) kleine broertje, op het bruinlederen tweezitsbankje paprika chips te eten en te kijken naar de kleuren-tv. Want opa was een van de eersten die zo’n televisie had. De afstandsbediening was beplakt met gekleurde stickers, opdat hij hem niet ondersteboven of achterstevoren zou vasthouden.
En het kleed lag daar gewoon te liggen. Al die jaren. Onopvallend. Niemand die kon vermoeden dat die Perzische tapijten ooit hip zouden worden onder muzikanten. The Black Crowes was geloof ik een van de eerste bands die het hun podium vol legde met Perzische kleedjes, veel andere bands en muzikanten volgden. Ik zag dat zelfs Eric Clapton op zijn 70e verjaardagconcert in de Royal Albert Hall op een mooi Perzisch tapijt stond. Opa had daar geen notie van. Die heeft zijn hele leven nooit van Eric Clapton gehoord.
Mijn opa is 30 jaar geleden naar een bejaardenhuis verhuisd, twee jaar later overleed hij. Het kleed kwam in eerste instantie terecht in de schuur. Bij al die andere rommel. Toen ik lang geleden op zoek ging naar een goed drumkleed, ging ik automatisch daar zoeken. Dit keer zonder opa. En daar lag ie, het Perzisch tapijtje. Als je iets nodig had, dan moest je naar opa. Zelfs toen hij er niet meer was.
Nu is het kleed overbodig geworden. Maar ik doe hem niet weg. Misschien als onze zoon Nuno straks in een band speelt, dat hij hem kan gebruiken. Of wie weet komt er ooit wel een drummende kleinzoon en gaat die over een jaar of 30 op tour. Als hij dan een drumkleedje zoekt, hoop ik dat hij naar zijn oude opa komt. Lopen we samen naar de schuur. Daar ligt er dan vast nog wel een.